De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK XLV.

Noah Claypole wordt door Fagin voor een geheime zending gebruikt.

De oude man was den volgenden morgen bijtijds op en wachtte ongeduldig op de komst van zijn nieuwen leerling; eindelijk, na een wachttijd, die eindeloos scheen, verscheen hij en viel met woede op het ontbijt aan.

„Bolter,” zeide Fagin, trok een stoel bij de tafel en ging tegenover Morris Bolter zitten.

„Ze heeft nieuwe vrienden gevonden, jongen, en ik moet weten wie het zijn,” antwoordde Fagin.

„Wie is zij?” vroeg Noah.

„Vergeet niet de drie pint-kruiken en de melkkan,” zei Mr. Bolter.

„Vanavond gaat zij er op uit,” zeide Fagin, „en met het rechte doel, dat weet ik wel zeker; zij is den heelen dag alleen geweest en de man, waar zij zoo bang voor is, komt niet voor het aanbreken van den dag thuis. Kom mee. Gauw.”

„Uit,” zei Fagin. „Ik heb haar vanmorgen met de andere vrouwen uitgestuurd omdat ik jou alleen wou spreken.”

„Pst!” riep de jongen, die de deur openhield. „Dou!”

„O!” zei Noah. „Ik wou dat je haar gezegd had, eerst wat brood in boter te roosteren. Nou. Praat maar op. Je hindert me niet.”

„O zoo!” riep Noah en stak zijn neus in den wind. „Je vertrouwt haar niet, hé?”

„O jawel, ik kan wel praten. 't Gaat zelfs beter onder 't praten,” zei Noah en sneed zich een reusachtige snee brood af. „Waar is Charlotte?”

„Nu zie ik haar,” zei de spion.

„Nou,” wierp Bolter tegen, „als je me maar niet in gevaar brengt of me weer naar één van jullie politie-bureaux stuurt. Dat bevalt me niet; dat bevalt me heelemaal niet, zeg ik je.”

„Nergens om; alleen maar om mij te zeggen, waar ze heengaat, wie ze spreekt en zoo mogelijk, wat ze zegt; om de straat te onthouden als het een straat is of het huis als 't een huis is en mij zooveel inlichtingen te geven als je kan.”

„Nee, nee; die kruiken waren een goed stukje, maar die melkkan was bepaald een meesterstuk.”

„Natuurlijk, natuurlijk,” hernam Noah. „Waar is zij? Waar moet ik naar haar uitkijken? Waar moet ik heengaan?”

„Naar links,” fluisterde de jongen, „ga links af en houd de overkant van de straat.”

„Je kan toch wel praten terwijl je eet?” vroeg Fagin en verwenschte de gulzigheid van zijn lieven jongen vriend uit den grond van zijn hart.

„Je hebt je gisteren best gehouden, jongen,” zeide Fagin. „Prachtig! Zes shillings en negen pence den eersten dag de beste! Je zal je fortuin nog maken met de kinderen.”

„Ja, ik geloof, dat dat niet kwaad was voor een beginneling,” merkte Mr. Bolter zelfvoldaan op. „De kruiken nam ik weg van een stalletje en de melkkan stond alleen buiten vóór een herberg. Ik was bang, dat ze roestig zou worden door den regen of kou zou vatten, ziet u. Hoe is ie? Ha! ha! ha!”

„Is dat de vrouw?” vroeg hij en de woorden klonken bijna niet luider dan een ademtocht.

„Ik zou haar onder duizenden herkennen.”

„Ik kan haar gezicht niet goed zien,” fluisterde Noah. „Ze kijkt naar beneden en de kaars staat achter haar.”

„Ik begrijp er alles van,” zeide Noah. „Om 't genoegen te hebben, ze ook te kennen, als het eerzame menschen zijn? Ha! ha! ha! Ik ben je man.”

„Hier ben ik,” antwoordde Noah. „Wat is er? Vraag me niet om wat uit te voeren eer ik gegeten heb. Dat is een groote fout hier. Je hebt nooit tijd genoeg om te eten.”

„Eén van de onzen.”

„Er is niet het minste gevaar bij—niet het minste of geringste,” zei de Jood; „je hebt alleen een vrouw in 't oog te houden.”

„En wat geef je dervoor?” vroeg Noah, terwijl hij zijn kopje neerzette en zijn baas gespannen aankeek.

„Duidelijk?”

„Dat wist ik wel,” viel Fagin in, verrukt nu zijn voorstel zoo insloeg.

„Dat kan ik vrij goed, geloof ik,” zei Bolter; „toen ik nog op school ging, wist ik zoo iets al op te knappen. En waarom moet ik haar in 't oog houden? Toch niet om—”

„Dat alles zal je nog van me hooren. Als 't tijd is, zal ik je haar wijzen,” zeide Fagin. „Je hebt je maar klaar te houden en laat de rest aan mij over.”

„Bolter,” zei Fagin, zich over de tafel buigend, „ik wou, dat je een werkje voor mij opknapte, dat groote voorzichtigheid en zorg vereischt.”

„Blijf daar,” fluisterde Fagin. Hij gaf een wenk aan Barney, die de kamer uitging. Een oogenblik later kwam de jongen het kamertje binnen; onder voorwendsel de kaars te snuiten, schoof hij ze in de gewenschte richting; toen sprak hij het meisje aan, waardoor zij het hoofd ophief.

„Als je 't goed doet, krijg je een pond, beste jongen. Eén heel pond,” zeide Fagin, die den ander zoo happig mogelijk wilde maken. „Ik heb nog nooit zooveel betaald voor een karweitje, waar eigenlijk niets van belang bij te winnen is.”

„'n Ouwe vrouw?” vroeg Mr. Bolter.

„'n Jonge,” antwoordde Fagin.

Zonder een woord te zeggen, sprong Noah op, want de Jood verkeerde in zulke hevige opgewondenheid, dat hij er door werd aangestoken. Tersluiks verlieten zij het huis, liepen haastig door een doolhof van stegen en kwamen eindelijk vóór een herberg, die Noah herkende als dezelfde, waar hij den nacht van zijn aankomst in Londen had geslapen. Het was over elven en de deur was gesloten. Toen Fagin zachtjes floot draaide de deur zacht op zijn hengsels. Geruchtloos gingen ze binnen en de deur werd achter hen gesloten.

Zes avonden gingen voorbij—zes lange, vervelende avonden—en telkens kwam Fagin thuis met teleurgesteld gezicht en het korte bericht, dat het nog geen tijd was. Op den zevende kwam hij vroeger terug en met een vreugde die hij nauwelijks wist te verbergen. Het was Zondag.

Noah wisselde een blik met Fagin en snelde naar buiten.

Noah deed het; bij het licht van de straatlantarens zag hij de gestalte van het meisje alreeds op eenigen afstand voor hem uit. Hij kwam zoo dicht achter haar als de voorzichtigheid toeliet en bleef aan den overkant van de straat om beter op haar bewegingen te kunnen letten.

Hij kwam haastig naar beneden, terwijl het kamertje openging en het meisje naar buiten kwam. Fagin trok hem achter een afgeschoten hoek, waar een gordijn voor hing en zij hielden den adem in, terwijl Nancy op een paar voet afstand van hun schuilplaats voorbij kwam en naar buiten ging door de deur, waardoor zij waren binnengekomen.

Fagin knikte ja.

Fagin en de jonge Jood, die hen binnen had gelaten, waagden het nauwelijks te fluisteren. Hun woorden door stomme gebaren aanvullend, wezen zij Noah het glasruitje en beduidden hem naar boven te klimmen en de vrouw in het kamertje ernaast op te nemen.

Fagin deed, of hij hartelijk lachte; toen Mr. Bolter uitgelachen had, nam hij achter elkaar eenige flinke happen, waarmee zijn eerste dikke boterham verdween, zoodat hij aan de tweede kon beginnen.

Er scheen werkelijk niet veel vrees voor te bestaan, dat iets Noah hinderen zou, nu hij klaarblijkelijk was gaan zitten met het plan zich flink te goed te doen.

Dien avond en den volgenden en den daaropvolgenden zat de spion, gelaarsd en uitgedoscht in zijn voermanskleeren, gereed op een woord van Fagin er op uit te gaan.

Twee of driemaal keek zij zenuwachtig om zich heen en bleef eenmaal staan om twee mannen, die dicht achter haar liepen, voorbij te laten gaan. Onder het voortgaan scheen haar moed aan te groeien, want zij begon met flinker, vaster tred te loopen. De spion behield steeds denzelfden afstand tusschen hen beiden en bleef haar onder het voortgaan bespieden.

0.77%
HOOFDSTUK XLV.