De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK XXXVII.

Waarin de lezer een tegenstelling zal opmerken, niet ongewoon in huwelijksaangelegenheden.

Mr. Bumble zat in zijn huiskamer in het Armhuis; zijn oogen rustten met een verdrietige uitdrukking op den somberen schoorsteen, die,—koud en glimmend—nu, in den zomer, geen blijder glans uitstraalde dan den weerschijn van enkele flauwe zonnestralen. Van den zolder hing een papieren vliegenvanger af, waarheen hij nu en dan zijn oogen nadenkend opsloeg; als de argelooze insecten om het lokkende traliewerk heenvlogen, slaakte Mr. Bumble een diepen zucht, terwijl een nog somberder schaduw over zijn trekken gleed. Mr. Bumble peinsde; mogelijk brachten de insecten hem een of ander pijnlijk voorval uit zijn eigen leven in herinnering.

De somberheid van Mr. Bumble was niet het eenige, dat in het hart van den toeschouwer een weldoend gevoel van medelijden op kon wekken. Er waren nog andere verschijnselen, zeer nauw verbonden met zijn eigen persoon, die er op wezen, dat een groote verandering in zijn omstandigheden had plaats gegrepen. De gegalonneerde jas en de driekante steek, waar waren zij? Nog droeg hij een korte broek en donker katoenen kousen, maar het was dezelfde broek niet meer. Zijn jas had wijde panden en leek in dat opzicht op de vroegere jas, maar o, hoe anders was zij toch! De indrukwekkende steek was vervangen door een eenvoudigen ronden hoed. Mr. Bumble was geen gemeentebode meer.

„Wist niet, dat ik hier was,” herhaalde juffrouw Bumble. „Wat doe jij hier?”

„Wees zoo goed mij aan te zien,” zei Mr. Bumble en hield zijn oogen strak op haar gericht. („Als zij zulke oogen uithoudt,” zei Mr. Bumble in zichzelf, „dan staat zij voor niets. Geen arme heeft die oogen nog kunnen verdragen. Als 't geen indruk op haar maakt, is mijn macht verloren.”)

„Wat gaat jou dat an?” vroeg juffrouw Bumble nog eens.

„Vrouwtje,” zei Mr. Bumble, „ik wist niet, dat jij hier was.”

„Sta op!” zei juffrouw Bumble op bevelenden toon. „En pak je weg, of ik bega een ongeluk aan je.”

„Om te gehoorzamen, vrouw,” donderde Mr. Bumble. „Dat had je ongelukkige gestorven man je moeten leeren, dan leefde hij misschien nu nog. Ik wou, dat 't waar was, de arme man!”

„Och.... vrouwtje....” stamelde Mr. Bumble onderworpen.

„Nou?” vroeg de dame.

„Juffrouw Bumble!” zei Mr. Bumble met sentimenteele gestrengheid.

„Jouw recht!” smaalde juffrouw Bumble met onuitsprekelijke minachting.

„Jij dacht, dat ze te veel praatten?” zei juffrouw Bumble. „Wat gaat jou dat aan?”

„Ja, vrouwtje, ja,” antwoordde Mr. Bumble met een snellere beweging naar de deur. „Ik wou niet—ik ga al vrouwtje! Je bent zoo verschrikkelijk driftig, dat ik....”

„Ik zal je eens wat zeggen, meneer Bumble,” gaf zijn vrouw terug. „We hebben jou hier heelemaal niet noodig. Jij houdt er veel te veel van, je neus in dingen te steken, die je niet aangaan; iedereen in 't Huis lacht er om als je je rug gekeerd hebt en je maakt er je elk uur van den dag bespottelijk mee. Ga weg, vooruit!”

„Ik zal hier blijven zitten, zoo lang ik het goed vind, juffrouw,” antwoordde Mr. Bumble, „en ofschoon ik niet snurkte, zal ik snurken, gapen, niezen, lachen of huilen, net naar 't mij invalt; dat is mijn recht.”

„Ik heb mezelf verkocht,” zeide Mr. Bumble, zijn gedachtenloop vervolgend, „voor zes theelepeltjes, een suikertang en een melkkan, met een zoodje tweedehands meubels en twintig pond in geld. 't Is een prijsje. Goedkoop, vervloekt goedkoop!”

„Ik dacht vrouwtje, dat zij te veel praatten om hun werk behoorlijk te doen,” antwoordde Mr. Bumble en staarde afgetrokken naar twee oude vrouwtjes aan de waschtobbe, die in stomme verbazing het deemoedige gedrag van den armhuisvader aankeken.

„Hm!” zei Mr. Bumble en nam al zijn natuurlijke waardigheid te baat. „Die vrouwen zullen ten minste mijn rechten eerbiedigen. Hé! hé! Wat beteekent dat lawaai, wijventroep?”

„Goeie hemel! en wat heeft een vrouw dan voor recht, zeg me dat eens!” riep de weduwe van Mr. Corney zaliger.

„Goedkoop!” riep een scherpe stem in Mr. Bumble's oor, „jij zou altijd nog te duur geweest zijn en ik heb je duur genoeg betaald, dat weet Onze Lieve Heer daarboven!”

„Ga je?” vroeg juffrouw Bumble.

„En morgen wordt het twee maanden!” zei Mr. Bumble met een zucht. „'t Lijkt een eeuwigheid.”

„Dat heb ik gezegd, juffrouw,” zei Mr. Bumble. „Een man heeft het recht, te bevelen.”

„Blijf je hier den heelen dag zitten snurken?” vroeg juffrouw Bumble.

„Alles in twee maanden tijd!” zei Mr. Bumble, van sombere gedachten vervuld. „Twee maanden! Niet meer dan twee maanden geleden was ik niet alleen mijn eigen baas, maar de baas over iedereen, zoo ver het 't Armhuis betreft, en nu!....”

„'t Verruimt de longen, wascht 't gezicht, oefent de oogen en tempert de drift,” zei Mr. Bumble. „Dus huil maar op!”

„'t Is waar, jij bent de moeder hier, vrouwtje,” gaf Mr. Bumble toe, „maar ik dacht, dat je misschien niet in de buurt was.”

Wat kon Mr. Bumble doen? Hij keek verslagen rond en sloop heen; toen hij bij de deur was, ging het gegichel van de twee oude vrouwtjes over in een schril gelach vol onuitsprekelijke pret. Dat ontbrak er nog maar aan! Hij was vernederd in hun oogen, hij had zijn aanzien en macht zelfs bij die schooiers verloren, van de hoogte en pracht als gemeentebode was hij neergezonken tot de diepte van een belachelijken pantoffelheld.

Terwijl hij deze grap ten beste gaf, nam Mr. Bumble zijn hoed van den spijker en zette hem eenigszins zwierig op één oor, zooals een man doet, die voelt, dat hij zijn meerderheid behoorlijk heeft doen gelden; toen stak hij zijn handen in zijn zakken en slenterde, met een guitig, voldaan gezicht naar de deur.

Op dit oogenblik deed juffrouw Bumble een haastigen stap vooruit om het karpet goed te leggen, dat in de schermutseling van zijn plaats was geraakt. Mr. Bumble vloog onmiddellijk de kamer uit, zonder ook maar één gedachte aan zijn onafgemaakte zin te wijden en liet de vroegere juffrouw Corney ten volle het veld behouden.

Of een uiterst geringe expansie van de oogen genoeg is om gemeente-armen, die door de schrale voeding niet heel sterk zijn, in elkaar te doen krimpen; of dat juffrouw Corney bijzonder ongevoelig was voor adelaarsblikken, is een zaak van opvatting. Een feit is 't, dat de waardige matrone in geenen deele door Mr. Bumble's dreigenden blik uit het veld was geslagen maar er integendeel groote minachting tegenover stelde en er zelfs om lachte, met een lach, die oprecht klonk.

Mr. Bumble, die onder ware folteringen zag wat een schik de twee oude vrouwtjes hadden, en hoe luidruchtig zij samen gichelden, aarzelde een oogenblik. Juffrouw Bumble, wier geduld geen uitstel gedoogde, greep een tijl met zeepsop, duwde hem naar de deur en beval hem, onmiddellijk heen te gaan, wilde hij den inhoud niet op zijn waardige persoon uitgestort zien.

Mr. Bumble was eerlijk bij verrassing overrompeld en eerlijk verslagen. Hij had een besliste neiging voor grootdoenerij, hield er niet weinig van, kleine wreedheidjes te plegen en was dientengevolge ('t is overbodig dit te zeggen) een lafaard. Dit sluit echter volstrekt geen geringschatting voor zijn karakter in, want vele officieele personen, die in hooge eer worden gehouden en zeer bewonderd, zijn aan dergelijke zwakheden onderworpen. De opmerking wordt hier zelfs meer in zijn voordeel gemaakt dan in zijn nadeel en met het doel, den lezer te doen zien, hoe volkomen geschikt hij was om ambtenaar te zijn.

Mr. Bumble stond met een berouwvol gezicht op, zich afvragend wat dat ongeluk wel zijn zou. Hij raapte zijn hoed op en ging naar de deur.

Mr. Bumble keerde zich om en keek in het gezicht van zijn teergevoelige wederhelft, die, ofschoon ze de weinige woorden van zijn klacht, die ze verstaan had, maar half begreep, op goed geluk bovengenoemde opmerking waagde.

Mr. Bumble had juffrouw Corney getrouwd en was vader van het Armhuis geworden. De macht was op een anderen gemeentebode overgegaan. Op hem waren de driekante steek, de jas met goudgalon en de stok alle drie overgegaan.

Mr. Bumble bedoelde wellicht, dat hij een heel menschenleven van geluk in het korte tijdsverloop van acht weken genoten had; maar de zucht—die was zoo veelbeteekenend.

Maar tranen vonden nooit den weg naar Mr. Bumble's ziel; zijn hart was waterproef. Evenals waschbare vilten hoeden, die mooier worden door een regenbui, werden zijn zenuwen sterker en krachtiger door tranenbuiën; deze waren teekenen van zwakheid en in zoover zwijgende getuigenissen van zijn eigen macht; daarom behaagden ze hem en wekten hem op. Hij keek zijn goede vrouw zeer voldaan aan en moedigde haar aan, maar zoo hard te huilen als ze kon; de dokters beschouwden schreien als zeer bevorderlijk aan de gezondheid.

Juffrouw Corney had de proef genomen met tranen, omdat dit gemakkelijker was dan een vuistgevecht, maar zij was volkomen bereid, de proef met het laatste te nemen, zooals Mr. Bumble spoedig gewaar zou worden.

Juffrouw Bumble begreep in een flits, dat nu het beslissende oogenblik was aangebroken en dat het er om ging, aan welken kant eens en voor goed de heerschappij zou zijn; nauwelijks hoorde zij deze toespeling op den doode of zij viel in een stoel neer, gilde hardop uit, dat Mr. Bumble een ruwe wreedaard was en barstte in een vloed van tranen uit.

Hij had een rondgang door het huis gemaakt en voor het eerst bedacht, dat de armenwetten werkelijk te hard waren en dat mannen, die van hun vrouwen wegliepen, zoodat deze ten laste der gemeente kwamen, rechtens in 't geheel geen straf verdienden, maar eer beloond moesten worden als verdienstelijke individuen, die veel verduurd hadden; zoo kwam hij bij een kamer, waar enkelen van de vrouwelijke verpleegden gewoonlijk het goed van de Gemeente waschten en waar hij nu drukke stemmen hoorde.

Het was te veel. Mr. Bumble gaf den jongen, die de poort voor hem opendeed, een oorvijg (want al peinzend was hij bij den uitgang gekomen) en liep in gedachten verzonken, de straat op.

Het eerste bewijs, dat hij ervan ondervond, was een hol geluid, waarop onmiddellijk zijn hoed naar den anderen kant van de kamer vloog. Toen zijn hoofd door dezen eersten aanval ontbloot was, greep de dame, die ervaren was in het vak, hem stevig met de ééne hand bij de keel en liet met de andere een bui van slagen, (met razende woede en veel behendigheid toegebracht) op zijn hoofd neerregenen. Toen dit gedaan was, begon zij hem bij afwisseling in zijn gezicht te krabben en aan zijn haar te trekken; toen zij hem zooveel straf had toegediend, als de beleediging volgens haar oordeel eischte, duwde zij hem in een stoel, die gelukkig juist tot dat doel klaar stond en daagde hem uit, nog eens over zijn recht te spreken als hij 't hart had.

Er zijn ambten in het leven, die, behalve het materiëele voordeel, dat zij bieden, nog een bijzondere waarde en waardigheid ontleenen aan de jassen en vesten, die er mee verbonden zijn. Een veldmaarschalk heeft zijn uniform, een bisschop zijn zijden talaar, een raadsheer zijn zijden toga, een gemeentebode zijn driekanten steek. Neem den bisschop zijn talaar af, den bode zijn steek en galon en wat schiet er over? Een man. Niets dan een man. Waardigheid, heiligheid zelfs, hangen meer samen met jassen en vesten dan vele menschen denken.

Doch de maat van zijn vernedering was nog niet vol.

Bij dit onverwachte geluid keek Mr. Bumble eerst ongeloovig en toen verbluft. Daarna nam hij zijn vroegere houding weer aan en bleef peinzen, tot zijn aandacht opnieuw werd getrokken door de stem van zijn levensgezellin.

Bij deze woorden deed Mr. Bumble de deur open en kwam met een woedend gezicht de kamer binnen, doch dit veranderde in eens in een nederig, bang gezicht, toen zijn oogen onverwachts de gestalte van zijn zeer waarde echtgenoote ontmoetten.

Hij liep de ééne straat uit en de andere in, totdat de beweging zijn hevigste smart wat bedaard had en toen maakte de verandering in zijn stemming hem dorstig. Hij ging verscheidene herbergen voorbij, maar bleef eindelijk staan voor een kroeg in een zijstraat, waar de gelagkamer, naar hij bij een haastigen blik over de luiken ontdekte, geheel leeg was op één klant na. Op dit oogenblik begon het hard te regenen. Dit bracht de beslissing. Mr. Bumble stapte naar binnen, bestelde in het voorbijgaan iets aan het buffet en ging het vertrek binnen, waar hij van de straat af naar binnen had gekeken.

De man, die daar zat, was groot en donker en droeg een wijde jas. Hij zag er uit als een vreemdeling en scheen, te oordeelen naar een zekere vermoeidheid in zijn trekken en de stoflaag op zijn kleeren, een reis afgelegd te hebben. Hij keek Bumble van ter zijde aan, terwijl deze binnenkwam, doch verwaardigde zich nauwelijks, in antwoord op diens groet, met zijn hoofd te knikken.

Mr. Bumble bezat genoeg waardigheid voor twee, gesteld zelfs, dat de vreemdeling toeschietelijker was geweest; dus dronk hij in stilte zijn jenevergroc en las de courant met veel omslag en waardigheidsvertoon.

Nu geviel het, zooals het dikwijls zal gebeuren als twee menschen onder dergelijke omstandigheden toevallig samen zijn, dat Mr. Bumble telkens een onweerstaanbaren aandrang voelde, een verholen blik naar den vreemde te werpen en dat, als hij dat deed, hij met eenige verlegenheid zijn oogen afwendde, bij de ontdekking, dat de ander op hetzelfde oogenblik hem zat te begluren. Mr. Bumble's gevoel van onbehagelijkheid nam nog toe door de bijzondere uitdrukking in de oogen van den vreemde; die oogen waren helder en scherp, maar overschaduwd door een donkeren blik vol wantrouwen en argwaan, zooals hij nog nooit gezien had en die iets terugstootends had.

Toen zij op deze wijze verscheidene malen elkanders blik ontmoet hadden, verbrak de vreemdeling met lage, harde stem de stilte.

„Zocht u mij,” vroeg hij, „toen u door het raam naar binnen keek?”

„Niet dat ik weet, ten minste als u mijnheer....”

Hier hield Mr. Bumble plotseling op, want hij was nieuwsgierig naar den naam van den vreemdeling en hoopte in zijn ongeduld dat de ander den zin aan zou vullen.

„Ik zie, dat u mij niet zocht,” zei de vreemdeling, terwijl een uitdrukking van half verborgen sarcasme om zijn lippen speelde, „anders zoudt u mijn naam wel weten. U weet hem niet. En ik raad u aan, er niet naar te vragen.”

„Ik meende niets kwaads, jongmensch,” merkte Mr. Bumble majestueus op.

„En hebt niets kwaads gedaan,” zei de vreemde.

Dit korte gesprek werd door nieuwe stilte gevolgd, die opnieuw door den vreemdeling verbroken werd.

„Ik geloof, dat ik u al vroeger gezien heb?” zei hij. „U was toen anders gekleed en ik liep u alleen op straat voorbij, maar ik herken u toch. U was hier vroeger gemeentebode, nietwaar?”

„Om u te dienen,” zei Mr. Bumble, eenigszins verwonderd.

„Juist,” hernam de ander met een knikje. „En in die functie heb ik u gezien. Wat bent u nu?”

„Vader van het Armhuis,” antwoordde Mr. Bumble langzaam en indrukwekkend, om elke familiariteit, die de vreemdeling zich soms mocht willen veroorloven, terug te wijzen. „Vader van het Armhuis, jongmensch!”

„En u hebt nog evenveel oog voor uw eigenbelang als altijd, denk ik?” hernam de vreemde en keek Mr. Bumble scherp in de oogen, toen deze ze, verwonderd over de vraag, naar hem opsloeg. „Wees maar niet bang om vrijuit te antwoorden, man. U ziet, ik weet wel een en ander van u.”

Mr. Bumble hield zijn hand boven zijn oogen en nam blijkbaar verbluft den vreemdeling van het hoofd tot de voeten op. „Ik geloof, dat een getrouwd man,” hernam hij, „gewoonlijk evenzeer er op uit mag zijn een eerlijk stuivertje te verdienen als een ongetrouwd man. Gemeenteambtenaren worden niet zoo goed betaald, dat zij zich kunnen veroorloven een klein extraatje af te wijzen, wanneer dit hun gul en eerlijk wordt aangeboden.”

De vreemdeling glimlachte en knikte opnieuw met het hoofd, als om te zeggen, dat hij zich niet in den man vergist had; toen schelde hij.

„Vul dit glas nog eens,” zeide hij en reikte het leege glas van Mr. Bumble den waard toe. „Maak 't sterk en heet. Daar houdt u van, nietwaar?”

„Niet al te sterk,” viel Mr. Bumble in met een bescheiden kuchje.

„Je weet, wat dat zeggen wil, waard!” zei de vreemdeling op drogen toon.

De waard glimlachte, verdween en kwam een oogenblik later terug met een dampend glas, waaruit de eerste slok Mr. Bumble tranen in de oogen bracht.

„Luister nu,” zei de vreemdeling, nadat hij deur en raam gesloten had. „Ik kwam vandaag hier in de stad om u op te zoeken en door één van die toevallen, die de duivel soms zijn vrienden op hun weg voert, kwam u op het oogenblik, toen mijn gedachten zich met u bezighielden, de kamer binnen, waar ik zat. Ik moet een paar inlichtingen van u hebben. Ik vraag u niet, ze voor niets te geven, al zijn ze maar klein. Steek dat bij u, om te beginnen.”

Terwijl hij sprak, schoof hij den ander over de tafel een paar sovereigns toe, voorzichtig, als wilde hij niet, dat het geluid van geld buiten de kamer gehoord zou worden. Nadat Mr. Bumble de geldstukken zorgvuldig onderzocht had om te zien of zij echt waren en ze met veel voldoening in zijn vestjeszak gestoken had, ging hij voort:

„Laat uw gedachten eens teruggaan—laat zien—twaalf jaar was 't van den winter.”

„Dat is een lange tijd,” zei Mr. Bumble. „Goed. Ik ben er.”

„Plaats der handeling: het Armhuis.”

„Goed.”

„Tijd: nacht.”

„Ja.”

„De plaats: het ellendige hol, waar 't ook is, waar smerige straatmeiden jankende kinderen ter wereld brengen, aan wie ze het leven en de gezondheid meegeven, die ze zelf niet hebben—kinderen, die tot last van de Gemeente komen. De hoeren verbergen hun schande in 't graf, waar ze liggen te verrotten!”

„De kraamkamer meent u?” vroeg Mr. Bumble, die de opgewonden beschrijving van den vreemde niet heelemaal had gevolgd.

„Ja,” antwoordde de vreemdeling. „Daar werd een jongen geboren.”

„Heel veel jongens,” merkte Mr. Bumble met bedenkelijk hoofdschudden op.

„De pest hale die jonge duivels!” riep de vreemdeling uit, „ik spreek er van één; een jongen met een bleek, zacht gezicht, die hier bij een doodkistenmaker in de leer werd gedaan—ik wou, dat hij een doodkist gemaakt en er zijn eigen lichaam in vastgeschroefd had—en die toen, geloof ik, wegliep naar Londen.”

„O, u meent Oliver! Oliver Twist!” zei Mr. Bumble, „natuurlijk herinner ik mij hem. Een koppiger jonge schavuit bestond er niet....”

„Ik wil niets van hem hooren; ik heb meer dan genoeg van hem gehoord,” zei de vreemdeling en legde Mr. Bumble midden in een tirade over de slechtheid van den armen Oliver, het zwijgen op. „Ik vraag naar een vrouw; de oude heks, die zijn moeder oppaste. Waar is ze?”

„Waar ze is?” vroeg Mr. Bumble, die spraakzaam was geworden door de jenevergroc. „Dat zou ik moeielijk kunnen zeggen. Maar waar ze ook is, gebakerd wordt daar niet, dus ik denk wel, dat ze buiten dienst is.”

„Wat bedoel je?” vroeg de ander op strengen toon.

„Dat ze van den winter gestorven is,” antwoordde Mr. Bumble.

Toen hij deze inlichting gegeven had, keek de man hem strak aan en ofschoon hij zijn oogen niet afwendde, werd zijn blik langzamerhand vaag en afgetrokken en scheen hij in nadenken te verzinken. Een tijd lang scheen hij er over in twijfel te verkeeren of hij verlicht of teleurgesteld moest zijn over deze mededeeling; maar ten laatste haalde hij vrijer adem, wendde zijn oogen af en merkte op, dat het er niet veel toe deed. Hierna stond hij op, als om heen te gaan.

Maar Mr. Bumble was slim genoeg en hij zag plotseling, dat hier een gelegenheid was om een geheim, dat zijn wederhelft kende, met voordeel te gebruiken. Hij herinnerde zich heel goed den avond, toen de oude Sally stierf—de gebeurtenissen van dien dag gaven hem goede reden, zich dien te herinneren als den avond, waarop hij juffrouw Corney ten huwelijk had gevraagd—en ofschoon genoemde dame hem nooit het geheim had toevertrouwd, waarvan zij de eenige getuige was, had hij genoeg gehoord, om te weten, dat het betrekking had op iets, dat in verband stond met den dienst, die de oude vrouw als armhuis-baker bij Oliver's moeder had verricht. Terwijl deze omstandigheid in zijn brein opkwam, vertelde hij den vreemdeling met een geheimzinnig gezicht, dat één vrouw alleen met het oude mensch was geweest eer zij stierf en dat deze vrouw, naar hij reden had te gelooven, eenig licht kon werpen op het onderwerp van zijn onderzoek.

„Hoe kan ik die vrouw vinden?” vroeg de vreemdeling, terwijl hij alle voorzichtigheid liet varen en duidelijk toonde, dat zijn angst (waar die dan ook uit voortkwam) door die mededeeling opnieuw opgewekt was.

„Alleen door mij,” antwoordde Mr. Bumble.

„Wanneer?” vroeg de vreemdeling haastig.

„Morgen,” antwoordde Bumble.

„Om negen uur 's avonds,” zei de vreemdeling, haalde een reepje papier te voorschijn en schreef er in letters, die zijn opwinding verrieden, een ietwat onduidelijk adres op aan den waterkant; „breng haar om negen uur hier bij mij. Ik behoef u niet te zeggen er over te zwijgen. Dit is in uw eigen belang.”

Met deze woorden ging hij naar de deur, nadat hij den drank betaald had. Met de korte opmerking, dat zij verschillende wegen uit moesten, vertrok hij zonder andere plichtplegingen dan de nadrukkelijke herhaling van het afgesproken uur voor den volgenden avond.

Toen hij het adres bekeek, zag de gemeentebeambte, dat er geen naam bij stond. De vreemdeling was nog niet ver weg, dus liep hij hem na om den naam te vragen.

„Wat moet je?” riep de man, zich snel omkeerend, toen Bumble zijn arm aanraakte, „volg je me?”

„Alleen om iets te vragen,” zei de ander, terwijl hij op het reepje papier wees. „Naar welken naam moet ik vragen?”

„Monks!” antwoordde de man en stapte haastig voort.

2.29%
HOOFDSTUK XXXVII.