De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK XXXVI.

Is heel kort en schijnbaar zonder belang; maar ondanks dat moet het toch gelezen worden als vervolg op het vorige en als een sleutel tot een ander, dat volgen zal, wanneer de tijd ervoor gekomen is.

„En dus ben je besloten van morgen mijn reisgezel te zijn, hé?” vroeg de dokter, toen Harry Maylie bij hem en Oliver aan de ontbijttafel kwam. „Jij blijft ook geen twee halve uren na elkaar bij hetzelfde plan!”

„U zult er dezer dagen wel anders over oordeelen,” zeide Harry en kleurde zonder eenige naspeurlijke reden.

„Wel,” zei de dokter, „jij bent een gekke jongen. Maar natuurlijk brengen ze je bij de verkiezing nog vóór Kerstmis in het Parlement en deze plotselinge wisselingen en veranderingen zijn geen slechte voorbereiding in de politiek. Er is iets voor te zeggen. Goed getrained te zijn is altijd aan te bevelen, of de wedstrijd om een positie, een eerebeker of een wedrenprijs gaat.”

„Vooruit!” riep hij, „vlug, snel, in galop! Niets dat niet hard vliegt, zal mij vandaag bijhouden. Hoor je?”

„Oliver,” zeide Harry Maylie met zachte stem, „ik wou graag een woordje met je spreken.”

„O, ja mijnheer, best,” antwoordde Oliver.

„O! zeker mijnheer, ik zal er trotsch op zijn, dat ik 't doen mag,” riep Oliver uit, erg vereerd met de opdracht.

„Jij bent een aardige jongen,” zei de dokter, „als je weer in Chertsey bent, moet je mij eens komen opzoeken. Maar in ernst Harry, heeft een of ander bericht van de groote hansen je in eens zoo doen verlangen om weg te gaan?”

„Je kunt nu toch goed schrijven?” vroeg Harry en legde zijn hand op Oliver's arm.

„Ik wou liever, dat je er met haarzelve niet over sprak,” zei Harry haastig, „omdat moeder dan misschien ook meer aan mij zou willen schrijven en 't is zoo'n moeite voor haar. Laat het een geheim zijn tusschen jou en mij en denk er om, dat je alles schrijft! Ik reken op je.”

„Ik wou graag weten, hoe mijn moeder en juffrouw Maylie het maken,” zei de jonge man, „en dan mag je ook een velletje volschrijven met te vertellen, welke wandelingen je doet en waar je over praat en of zij—mijn moeder en Miss Maylie meen ik—gelukkig en vroolijk zijn. Begrijp je me?”

„Ik kom misschien in langen tijd niet weer thuis; ik wou graag, dat je mij schreef—laten we zeggen eens in de veertien dagen om den anderen maandag—naar het Algemeene Postkantoor in Londen. Wil je?”

„Ik hoop, dat ik er reden voor zal hebben,” antwoordde de dokter, „ofschoon ik bekennen moet, dat ik 't niet geloof. Gisterenmorgen nog was je plotseling besloten, hier te blijven en als een gehoorzame zoon met je moeder mee naar de zeekust te gaan. Eer het middag was, verkondig je, dat je mij de eer zult aandoen mij zoover als ik ga te vergezellen op je weg naar Londen. 's Avonds dring je, heel geheimzinnig, bij mij aan, op reis te gaan eer de dames op zijn; waarvan het gevolg is, dat Oliver hier aan 't ontbijt zit, terwijl hij in de weilanden behoorde te dwalen om botanische wonderen van allerlei soort op te zoeken. 't Is al te erg, wat zeg jij, Oliver?”

„Ik hoop 't, mijnheer,” antwoordde Oliver.

„Hij schijnt vroolijk en gelukkig,” zeide zij eindelijk. „Ik vreesde, dat hij anders zou zijn. Ik vergiste me. Daar ben ik heel, heel blij om.”

„Hallo!” riep de dokter, terwijl hij haastig het voorraampje neerliet en den postiljon toeschreeuwde: „mij kan iets, dat heel langzaam vliegt, wel bijhouden. Hoor je?”

„De groote hansen,” antwoordde Harry, „onder welke benaming ik vermoed dat u mijn zeer waarde oom bedoelt, hebben me heelemaal geen bericht gezonden, sinds ik hier ben; ook is het in dezen tijd van 't jaar niet waarschijnlijk dat iets mijn onmiddellijke verschijning bij hen noodzakelijk zou maken.”

„'t Zou mij erg gespeten hebben, niet thuis te zijn als u en mijnheer Maylie weggaan,” antwoordde Oliver.

Ratelend en rammelend, tot de afstand het geluid onhoorbaar maakte en alleen het oog den snellen gang nog waar kon nemen, zocht het voertuig zijn weg langs den weg, bijna verborgen in een stofwolk, nu eens gansch verdwenen en dan weer zichtbaar, al naar de voorwerpen of de bochten van den weg het toelieten. Eerst toen de stofwolk niet meer te zien was, verspreidden de toeschouwers zich.

Oliver, die zich heel vereerd en gewichtig voelde, nu hem zoo iets belangrijks opgedragen werd, beloofde het geheim te bewaren en uitvoerig te zijn in zijn berichten. Mijnheer Maylie nam afscheid van hem met allerlei verzekeringen van zijn genegenheid en bescherming.

Oliver ging naar de breede vensterbank, waarheen Harry hem wenkte; heel verbaasd toen hij opmerkte hoe de jonge man tegelijk bedroefd en opgewonden scheen.

Harry Maylie zette een gezicht, alsof hij dit korte gesprek kon doen volgen door één of twee opmerkingen, die den dokter niet weinig versteld zouden doen staan, maar hij vergenoegde er zich mee, te zeggen: „We zullen wel zien” en ging niet verder op het onderwerp door. Kort daarop reed de postsjees voor de deur. Giles kwam de bagage halen en de dokter holde naar buiten om te zien of alles er wel was.

Er was één toeschouwster, die nog lang, nadat het rijtuig mijlen ver weg was, haar oogen gericht hield op de plek, waar het was verdwenen; want achter het witte gordijn, dat haar, toen Harry naar het raam opkeek, verborgen had, zat Rose.

De dokter zat in de postkoets, Giles (die achter zou blijven) hield de deur open en de dienstmeisjes stonden in den tuin te kijken. Harry wierp één vluchtigen blik op het tralievenster en sprong in het rijtuig.

Tranen kunnen zoowel verdriet als blijdschap uitdrukken, maar de tranen, die langs Rose's gezicht vloeiden, terwijl zij peinzend voor het raam zat en altijd in dezelfde richting staarde, schenen meer van verdriet dan van vreugde te spreken.

0.61%
HOOFDSTUK XXXVI.