De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK XXIX.

Geeft een beschrijving, als kennismaking bedoeld, van de bewoners van het huis, waarin Oliver zijn toevlucht had genomen.

In een gezellige kamer, ofschoon het meubilair meer zweemde naar ouderwetsche gemakkelijkheid dan naar nieuwere sierlijkheid, zaten twee dames aan een wel-voorziene ontbijttafel. Mr. Giles, met zeer veel zorg geheel in 't zwart gekleed, bediende haar. Hij had zijn plaats gekozen halfweg het buffet en de ontbijttafel; zooals hij daar stond, in zijn volle lengte opgericht, het hoofd naar achteren geworpen en iet of wat naar één kant overgebogen, zijn linkerbeen vooruit en zijn rechterhand in zijn vest, terwijl zijn linkerhand, die een leeg blad vasthield, langs zijn zijde neerhing, zag hij er uit als iemand, vervuld van een zeer streelend bewustzijn zijner eigen verdienste en waardigheid. Eén van de beide dames was op leeftijd, doch de hooggerugde eikenhouten stoel, waarin zij zat, was niet rechter dan zijzelve. Zij was met de uiterste zorg en netheid gekleed; in haar kleeding, naar ouderwetschen snit gemaakt, waren op eigenaardige wijze enkele concessies aan den thans heerschenden smaak gedaan, die echter eer er toe bijdroegen den ouderen stijl in een gunstig daglicht te stellen dan omgekeerd; ze zat statig en rechtop met haar handen gevouwen op de tafel vóór haar. Haar oogen (de jaren hadden slechts weinig van hun helderheid gedoofd) waren aandachtig op haar jongere gezellin gericht.

De jonge dame verkeerde in den bloeitijd der jonkvrouwelijke Lente; wanneer de engelen werkelijk naar Gods heilige bedoeling somtijds in een sterfelijken vorm afdalen, dan mogen wij zonder heiligschennis veronderstellen, dat zij in een meisje als zij en van haar leeftijd wonen.

„Zoo iets heb ik nog nooit gehoord!” riep de dikke heer uit. „Beste Mevrouw Maylie—God zij mijn ziel genadig—en nog wel in de stilte van den nacht—ik heb nog nooit zoo iets gehoord!”

„Zeker, je hebt gelijk!” zei de dokter. „Waar is hij? Wijs me den weg. Ik kom nog even hier eer ik wegga, mevrouw Maylie. Dat is het raampje, waar ze door zijn geklommen, niet? Ik kan 't haast niet gelooven!”

„U moest dood zijn, gestorven van schrik,” zei de dikke heer. „Waarom heeft u geen boodschap gestuurd? Lieve God, mijn knecht zou in een minuut hier zijn geweest; en ik ook en mijn assistent zou niets liever gedaan hebben, en niemand onder die omstandigheden. Goeie hemel! Zoo onverwachts! En midden in den nacht!”

„Rose wou den man zien,” zei mevrouw Maylie, „maar ik wilde er niets van hooren.”

„Ook niets over hem gehoord?”

„O! ik maak 't best, heusch,” zei Rose, hem in de rede vallend, „maar boven ligt een arme man; tante wou graag, dat u eens naar hem keek.”

„O ja, mooi,” zei de dokter, „daar heb ik van gehoord. Dat is jouw werk, nietwaar Mr. Giles?”

„Neen.”

„Neen,” antwoordde de oude dame.

„Neem me niet kwalijk, mevrouw,” viel Mr. Giles in, „maar ik wou net over hem gaan vertellen, toen Dokter Losberne binnenkwam.”

„Hm!” hernam de dokter. „Er is niets verschrikkelijks in zijn uiterlijk. Heeft u er tegen, hem in mijn bijzijn te bezoeken?”

„Hij is nooit vlug,” merkte de oude dame op.

„Er is, hoop ik, geen gevaar bij?” vroeg de oude dame.

„En u, juffrouw Rose,” zei de dokter, tot het jonge meisje gewend, „ik”....

„En Brittles is al meer dan een uur geleden op weg gegaan, nietwaar?” vroeg de oude dame na een stilte.

„Eer.... hm!” zei de dokter. „Och ja, 't kan ook wel zijn; misschien is het even eervol, een dief te raken in een achterkeuken, als een ander man te treffen op twaalf pas afstands. Denk maar, dat je geduelleerd hebt, Giles, en dat hij in de lucht schoot.”

„Een uur en twaalf minuten mevrouw,” antwoordde Mr. Giles, terwijl hij een zilveren horloge, dat hij aan een zwart lint droeg, te voorschijn haalde.

„Dat zou juist zoo vreemd niet zijn onder deze omstandigheden,” antwoordde de dokter, „ofschoon ik niet geloof, dat het 't geval is. Heeft u dezen dief gezien?”

„Brittles is altijd een langzame jongen geweest, mevrouw,” antwoordde de knecht. En daar Brittles nu dus al ongeveer dertig jaar lang een langzame jongen was geweest, bestond er blijkbaar niet veel kans, dat hij ooit een vlugge zou worden.

„Als het noodig is, natuurlijk niet,” antwoordde de oude dame.

„'t Zou onvergeeflijk van hem zijn, als hij onderweg bleef staan om met andere jongens te spelen,” zei de jonge dame met een glimlach.

„'t Wordt erger met hem in plaats van beter, geloof ik,” zei de oude dame.

„'t Is een vreemde geschiedenis, mevrouw Maylie,” zei de dokter, terwijl hij met zijn rug tegen de deur ging staan als om haar dicht te houden.

Zij was druk bezig met de kleine handreikingen die de ontbijttafel vroeg. Toen zij toevallig de oogen opsloeg, terwijl de oudere dame haar aankeek, streek zij met een speelsche beweging haar haar, dat eenvoudig boven haar voorhoofd was gescheiden, naar achteren en in haar stralenden blik lag zooveel liefde en argelooze bekoring, dat zalige geesten glimlachen zouden, wanneer zij op haar neerzagen.

Ze was niet ouder dan zeventien jaar. Zoo teer en edel van vormen, zoo zacht en liefelijk, zoo schoon en rein, dat de aarde haar element niet scheen te wezen en de ruwe aardbewoners niet de levensgezellen, die zij behoefde. De geest, die uit haar diep blauwe oogen straalde en waarvan haar voorhoofd den stempel droeg, scheen niet bij haar leeftijd, noch bij het aardsche bestaan te behooren; en toch, wie de wisselende uitdrukking van gevoeligheid en vroolijkheid waarnam en de duizend lichtstralen, die over haar gezichtje speelden zonder eenige schaduw achter te laten; bovenal, wie haar glimlach zag, haar vroolijke, gelukkige glimlach, dacht aan huiselijk geluk en den vrede van den huiselijken haard.

Mr. Giles, die met zenuwachtige bewegingen de theekopjes op hun plaats schikte, werd vuurrood en zei, dat hij de eer had gehad.

Mr. Giles, die in deze luchtige manier om de zaak te behandelen een onrechtmatige poging zag, zijn roem te verkleinen, antwoordde eerbiedig, dat het niet op zijn weg lag, hierover te oordeelen; maar hij meende wel, dat het voor de tegenpartij geen gekheid was geweest.

Mr. Giles overwoog blijkbaar, of 't gepast zou zijn, eveneens eerbiedig te glimlachen, toen een sjees het tuinhek binnenreed, waaruit een dikke heer sprong, die recht op de voordeur afkwam en die, na op een of andere geheimzinnige manier in huis gekomen te zijn, de kamer binnenstoof, waarbij hij bijna Mr. Giles en de ontbijttafel onder den voet liep.

Met deze deelnemende woorden schudde de dikke heer beide dames de hand, nam een stoel en vroeg hoe zij het maakten.

De waarheid was, dat Mr. Giles er eerst niet toe had kunnen komen, te bekennen, hoe hij slechts op een jongen had geschoten. Er waren zulke loftuitingen gehouden op zijn dapperheid, dat hij voor niets ter wereld kon nalaten, de verklaring enkele heerlijke minuten te verschuiven, waarin hij gestraald had in het zenith van een korten roem als onbetwistbare held.

De dokter scheen het vooral heel erg te vinden, dat de inbraak onverwachts was gebeurd en in den nacht, alsof het een vaste gewoonte was van heeren inbrekers, hun werk op den middag te verrichten en een paar dagen te voren per post hun komst aan te kondigen.

De dokter bleef veel langer weg dan hij of de dames gedacht hadden. Uit de sjees werd een groote platte doos gehaald, er werd telkens aan de bel van een der slaapkamers getrokken en de dienstmeisjes holden onophoudelijk naar boven en weer naar beneden; uit al welke teekens was op te maken, dat er boven iets gewichtigs gebeurde. Eindelijk kwam de dokter terug; in antwoord op een vraag naar zijn patient, zette hij een geheimzinnig gezicht en sloot de deur zorgvuldig achter zich.

Al pratend volgde hij Mr. Giles naar boven en terwijl hij dat doet, wil ik den lezer vertellen, dat de heer Losberne, een chirurgijn uit de buurt en in den omtrek van tien mijlen bekend als „de dokter,” meer door goedhartigheid dik was geworden dan door een gemakkelijk leven; hij was de vriendelijkste, hartelijkste en tegelijk de zonderlingste oude vrijer, die in vijfmaal dien omtrek door welken onderzoeker ook gevonden zal worden.

„Dan vind ik het noodig,” zei de dokter, „ten minste, ik weet zeker, dat u er later grooten spijt van zou hebben, 't niet gedaan te hebben. Hij is op 't oogenblik heel rustig en zonder pijn. Miss Rose—wilt u mij permitteeren? U behoeft heusch niet bang te zijn, op mijn eer niet.”

0.89%
HOOFDSTUK XXIX.