De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK XX.

Waarin Oliver aan Mr. William Sikes wordt overgeleverd.

Toen Oliver den volgenden morgen wakker werd, zag hij met groote verbazing, dat er een nieuw paar schoenen met sterke dikke zolen naast zijn bed stonden en dat zijn oude schoenen waren weggenomen. Eerst was hij blij met die ontdekking en hoopte, dat het de voorbode mocht zijn van zijn bevrijding; maar die gedachte verdween spoedig, toen hij met den Jood alleen aan 't ontbijt zat en deze hem vertelde, op een toon en met gebaren, die zijn ongerustheid nog vergrootten, dat hij dien avond naar de woning van Bill Sikes gebracht zou worden.

„Om.... om.... er te blijven, meneer?” vroeg Oliver angstig.

„Zet de kaars neer,” zei het meisje, haar hoofd afwendend. „Ik krijg er pijn van in mijn oogen.”

„Wat denk je?” vroeg Fagin, de vraag ontwijkend.

„Wat 's dat?” riep hij opspringend, toen hij een gedaante bij de deur zag staan. „Wie is daar?”

„Waarom?” vroeg Oliver terugwijkend.

„Waarom?” echoode het meisje; ze hief haar oogen op, maar sloeg ze dadelijk weer neer, toen zij die van den jongen ontmoetten. „O! voor niets slechts.”

„Stil!” zei het meisje, zich over hem heenbuigend, terwijl zij, voorzichtig spiedend naar de deur wees. „Je kan jezelf niet helpen. Ik heb genoeg mijn best voor je gedaan, maar alles vergeefs. Je bent aan alle kanten ingesloten. Als je ooit kans hebt hier vandaan te komen, dan is het er nu de tijd niet voor.”

„Pas op, Oliver! pas op!” zei de oude man, terwijl hij zijn rechterhand op waarschuwende wijze heen en weer bewoog. „Hij is een ruwe man en geeft niets om bloed als zijn eigen bloed verhit is. Wat er ook gebeurt, zeg niets en doe wat hij je zegt. Denk er om!”

„Nee, nee, jongenlief. Niet om er te blijven,” antwoordde de Jood. „Wij zouden je niet graag kwijt zijn. Wees maar niet bang Oliver, je komt weer bij ons terug. Ha! ha! ha! We zullen zoo wreed niet zijn, je weg te jagen, lieverd. O nee, nee!”

„Nancy!” riep Oliver. „Wat is er?”

„Moet ik met jou mee?” vroeg Oliver.

„Je kan een kaars aansteken,” zei de Jood en zette er een op tafel. „En hier is een boek voor je om te lezen, tot zij je komen halen. Goeienavond!”

„Ja, ik kom van Bill,” antwoordde het meisje. „Je gaat met mij mee.”

„Is er iets gebeurd?” vroeg Oliver. „Kan ik je helpen? Ik zal 't doen als ik kan. Heusch.”

„Ik. Ik ben 't maar,” antwoordde een bevende stem. Oliver hield de kaars boven zijn hoofd en keek naar de deur. Het was Nancy.

„Ik weet niet, wat ik soms heb,” zei ze, schijnbaar bezig haar jurk glad te strijken, „ik geloof, dat 't door die vochtige, vuile kamer hier komt. Nou Nolly, ben je klaar?”

„Ik weet 't gerust niet, meneer,” antwoordde Oliver.

„Ik heb je eens voor mishandeling bewaard, en ik zal 't weer doen en ik doe 't nu,” ging het meisje hardop voort, „want als ik je niet gehaald had zou je afgehaald zijn door iemand, die heel wat ruwer was dan ik. Ik heb er voor ingestaan, dat je rustig en stil zoudt zijn; als je 't niet bent, doe je alleen jezelf kwaad en zult misschien de oorzaak van mijn dood zijn. Kijk! Dit heb ik al allemaal voor je uitgestaan, zoo waarachtig als God mij ziet.”

„Ik geloof je niet,” zei Oliver, die haar nauwkeurig had gadegeslagen.

„Ik denk,” zei de Jood, terwijl hij zijn oogen op Oliver richtte, „dat je wel graag zult willen weten, waarom je naar Bill toegaat.... is 't niet, lieverd?”

„Goeienavond!” antwoordde Oliver zacht.

„God moge 't mij vergeven!” snikte ze na een oogenblik, „dat had ik niet gedacht.”

„Geloof dan maar wat je wilt,” zei het meisje met een onechten lach. „Voor niets goeds dan.”

„Deze kant,” zei Nancy en liet hem voor 't eerst los. „Bill!”

„Denk hierom! En laat me nu niet nog meer voor je lijden. Als ik je kon helpen, zou ik 't doen, maar 't staat niet in mijn macht. Ze zullen je geen kwaad doen; wat zij je laten doen is jouw schuld niet. St! Elk woord van je is een slag in mijn gezicht. Geef mij je hand. Gauw! Je hand!”

„Bah!” zei de Jood en wendde zich, na het gezicht van den jongen bestudeerd te hebben, teleurgesteld af. „Wacht dan maar, tot Bill 't je zegt.”

Zijn gebed was geëindigd, maar hij bleef nog zitten met zijn hoofd in zijn handen, toen een zacht geluid hem deed opschrikken.

Zij wrong zich naar alle kanten, greep naar haar keel, stootte een gorgelend geluid uit en hijgde naar adem.

Zij wees haastig op eenige blauwe plekken op hals en armen en ging snel voort:

Ze greep de hand, die Oliver werktuigelijk in de hare legde, blies het licht uit en trok hem achter zich aan de trappen op. De deur werd vlug open gedaan door iemand, door de duisternis niet te zien en toen zij buiten waren, even vlug weer gesloten. Een huurvigelante stond te wachten voor het huis. Met dezelfde heftigheid, waarmee zij Oliver toegesproken had, trok het meisje hem achter zich er in en liet de gordijntjes neer. De koetsier had geen aanwijzingen noodig, maar zette zonder een oogenblik aarzelen zijn paard in draf.

Toen de oude man verdwenen was, leunde Oliver met 't hoofd op de hand en dacht met een bevend hart na over de juist gehoorde woorden. Hoe meer hij nadacht over de vermaning van den Jood, hoe minder hij er het ware doel en de ware beteekenis van begreep. Hij kon zich geen slecht doel denken, waarmee hij naar Sikes werd gezonden, dat niet evengoed te bereiken was, als hij bij Fagin bleef; na langen tijd kwam hij tot de slotsom, dat hij gekozen was om enkele gewone knechtsdiensten bij den inbreker te verrichten, totdat deze een anderen jongen, die beter geschikt was, zou hebben gevonden. Hij was te veel gewend aan lijden en had te veel geleden in zijn tegenwoordig verblijf, om het vooruitzicht op verandering hevig te betreuren. Hij bleef eenige oogenblikken in gedachten verdiept; toen, met een diepen zucht, snoot hij de kaars, nam het boek, dat de Jood voor hem had achtergelaten en begon te lezen.

Oliver zag, dat zij doodsbleek zag en vroeg vriendelijk of zij ziek was. Het meisje liet zich in een stoel vallen, met haar rug naar hem toe en wrong hare handen, maar antwoordde niet.

Oliver zag, dat hij eenige macht bezat over Nancy's betere gevoelens en dacht er een oogenblik aan, haar medelijden in te roepen met zijn hulpeloozen toestand. Maar toen kwam de gedachte in hem op, dat het niet later was dan elf uur en dat er nog veel menschen op straat liepen, waar zeker enkele bij waren, die zijn verhaal zouden gelooven. Toen die gedachte in hem opkwam, deed hij een stap vooruit en zei ietwat haastig, dat hij klaar was.

Oliver pookte het vuur op. Zij schoof haar stoel er heen en bleef een oogenblik zitten zonder te spreken; maar eindelijk hief zij het hoofd op en keek rond.

Oliver kleurde onwillekeurig, nu hij zag, dat de oude schurk zijn gedachten raadde, maar hij zeide dapper: „Ja, ik zou 't graag weten.”

Oliver keek op; de Jood wees naar de kaars en wenkte dat hij haar op zou steken. Hij deed het en zag, toen hij de kandelaar op tafel zette, hoe de Jood hem vanuit een donkeren kamerhoek met saamgetrokken wenkbrauwen strak aankeek.

Noch zijn korte overpeinzing, noch de inhoud ervan waren Nancy ontgaan. Zij keek hem aandachtig aan terwijl hij sprak en wierp hem een begrijpenden blik toe, die genoegzaam aantoonde, dat zij zijn gedachten raadde.

In 't begin sloeg hij half achteloos de bladzijden om, maar aangetrokken door een passage, die hem boeide, was hij spoedig verdiept in het boek. Het was de geschiedenis van het leven en de daden van groote misdadigers; de bladen waren beduimeld en vuil door het gebruik. Hier las hij van vreeselijke misdaden, die zijn bloed deden stilstaan; van sluipmoorden gepleegd langs den weg; van lichamen, voor het oog der menschen verborgen in diepe putten en bronnen, doch hoe diep deze ook waren, toch hielden zij de lichamen niet in hun diepte, maar gaven ze na vele jaren terug en deden de moordenaars zóó ontzet staan, dat zij in hun angst de misdaad bekenden en om de galg smeekten, ten einde hun wroeging te doen ophouden. Hier las hij ook van menschen die, in den donkeren nacht in hun bed liggend, door hun eigen booze gedachten, (naar zij zeiden) zóó verzocht en verleid werden tot zulke ontzettende misdaden, dat de gedachte er aan iemand deed huiveren en klappertanden. De vreeselijke beschrijvingen waren zoo werkelijk en levendig, dat de vuile bladen rood schenen te worden van bloed en de woorden op de bladzijden klonken hem in de ooren, alsof zij door de geesten der dooden met holle stem gefluisterd werden.

Hij gaf sterken nadruk aan de laatste woorden en liet toen zijn trekken zich langzamerhand tot een afzichtelijken grijns ontspannen; met een hoofdknik ging hij de kamer uit.

Het scheen den Jood erg tegen te vallen, dat Oliver niet meer nieuwsgierigheid aan den dag legde; doch de waarheid is, dat Oliver, ofschoon hij 't graag weten wilde, te zeer in de war was gebracht door de ernstige sluwheid van Fagin's trekken en door zijn eigen vermoedens, om op 't oogenblik verder te durven vragen. Er kwam geen andere gelegenheid, want de Jood bleef norsch en stil tot aan den avond, toen hij zich gereed maakte om uit te gaan.

Het meisje sloeg met de handen op haar knieën en stampvoette; toen trok zij plotseling haar omslagdoek dichter om zich heen en rilde van kou.

Het meisje hield Oliver's hand stijf in de hare en ging voort, aan zijn oor de waarschuwingen en verzekeringen te herhalen, die zij al vroeger geuit had. Alles ging zoo vlug en haastig, dat hij nauwelijks tijd had, te bedenken waar hij was of hoe hij hier kwam, toen het rijtuig stilhield vóór het huis, waarheen de Jood den vorigen avond zijn schreden gericht had.

Getroffen door het besliste in haar doen, keek Oliver haar verbaasd in 't gezicht. Zij scheen waarheid te spreken; haar gezicht was wit en zenuwachtig en haar eigen ernst deed haar beven.

Eén kort oogenblik wierp Oliver een haastige blik langs de verlaten straat en een kreet om hulp brandde hem op de lippen. Maar hij hoorde steeds de stem van het meisje, dat hem op zulk een toon van doodsangst bezwoer, aan haar te denken, dat hij 't hart niet had, den kreet te uiten. Terwijl hij aarzelde, was de gelegenheid voorbij; hij was reeds in het huis en de deur achter hem gesloten.

Dol van angst sloot de jongen het boek en schoof het van zich af. Toen viel hij op zijn knieën en smeekte den Hemel, hem voor zulke misdaden te bewaren en hem liever dadelijk te doen sterven dan hem in het leven te laten om tot zulke vreeselijke, ijselijke misdaden te komen. Allengs werd hij kalmer en smeekte met zachte, gebroken stem, gered te mogen worden uit de gevaren, die hem bedreigden, en dat, als er werkelijk hulp bestond voor een armen, verschopten jongen, die nooit de liefde van vrienden of bloedverwanten gekend had, die hulp nu tot hem mocht komen, nu hij verlaten en eenzaam, alleen stond te midden van slechtheid en schuld.

De oude man, die over het vuur stond gebogen om een stukje brood te roosteren, keek op terwijl hij Oliver aldus bespotte, als om te toonen, hoe hij heel goed wist, dat Oliver dolgraag weg zou gaan als hij kon.

De Jood ging naar de deur en keek onder het weggaan over zijn schouder heen naar den jongen. Plotseling bleef hij staan en riep hem bij zijn naam.

„Hallo!” antwoordde Sikes, terwijl hij met een kaars boven aan de trap verscheen. „Mooi! je komt op tijd. Kom boven!”

Dit was een prachtige lofspraak en een ongewoon hartelijke verwelkoming voor iemand van Sikes' aard. Nancy scheen er zeer over in haar schik te zijn en groette hem hartelijk.

„Bul-oog is met Tom mee,” merkte Sikes op terwijl hij hen voorlichtte naar boven. „Hij zou maar in de weg zijn geweest.”

„Goed,” viel Nancy bij.

„Dus je hebt 't schaap,” zei Sikes, toen zij allen in de kamer waren, en sloot onder het spreken de deur.

„Ja, hier is hij,” antwoordde Nancy.

„Is hij gewillig meegegaan?” vroeg Sikes.

„Als een lam,” antwoordde Nancy.

„Ik ben blij, dat ik 't hoor,” zei Sikes, Oliver grimmig aankijkend, „voor zijn jong karkas, dat zou der anders van langs hebben gekregen. Kom hier jongen en laat mij je eens een lesje geven; 't is maar het best, dat dadelijk af te doen.”

Met deze woorden zijn nieuwen leerling aankijkend, nam Sikes Oliver's muts af en gooide ze in een hoek; toen greep hij hem bij zijn schouder, ging bij de tafel zitten en zette den jongen vlak vóór zich.

„Nou, ten eerste, weet je wat dit is?” vroeg Sikes, terwijl hij een zakpistool opnam, dat op tafel lag.

Oliver antwoordde toestemmend.

„Nou kijk,” ging Sikes voort. „Dit is kruit, dat 's een kogel, en dit is een stuk van een ouden hoed als prop.”

Oliver mompelde, dat hij de beteekenis der verschillende dingen begreep, en Mr. Sikes begon met veel zorg en overleg het pistool te laden.

„Nou is 't geladen,” zei Mr. Sikes toen hij klaar was.

„Ja meneer, dat zie ik,” antwoordde Oliver.

„Nou,” zei de roover, terwijl hij Oliver stevig bij den pols greep en den loop van het pistool zoo dicht bij zijn slaap hield dat hij het ijzer voelde, waarbij de jongen een rilling niet kon onderdrukken, „als je één woord spreekt, terwijl je met mij buiten bent, behalve wanneer ik tegen jou spreek, dan gaat die lading in je kop, reken daarop. Dus als je soms van plan bent, te spreken zonder verlof, doe dan eerst je gebed.”

Om het effect van zijn waarschuwing te verhoogen, gaf Mr. Sikes een snauw en ging toen voort:

„Zoover ik weet, is er niemand, die erg veel naar je zou vragen als je er om koud was, dus hoefde ik niet eens zoo duivels veel moeite te doen om je alles uit te leggen, als 't niet tot je eigen bestwil was. Verstaan?”

„Kort en goed,” viel Nancy in met grooten nadruk en met een licht voorhoofdfronsen in Oliver's richting, als om hem te beduiden, alle aandacht aan haar woorden te geven, „als hij je op een of andere manier tegenwerkt bij het karweitje, dat je aan de hand hebt, dan zal je hem den mond snoeren door hem door zijn kop te schieten en zoo een kans te meer opdoen om aan de galg te komen, zooals je er elke maand van je leven voor heel wat andere dingen een opdoet.”

„Juist!” viel Mr. Sikes goedkeurend in, „vrouwen weten de dingen altijd in weinig woorden te zeggen. Behalve als 't op twisten aankomt; dan kunnen zij 't eind niet vinden. En nou hij er alles van weet, geef ons nou wat te eten en dan doen we een dutje eer we op weg gaan.”

Op dit verzoek dekte Nancy vlug de tafel, ging de kamer uit en kwam na een paar minuten terug met een kruik porter-bier en een gebraden schaapskop op een schotel; de laatste gaf Mr. Sikes aanleiding tot het maken van allerlei grappen over de verschillende beteekenissen van „jemmy”, dat behalve schaapskop ook de verkorting was van een naam, die veel in dieventaal voorkwam en van een vernuftig werktuig, dat veel in hun vak gebruikt werd.

De waardige heer was opgeruimd en in het beste humeur ter wereld, misschien door het vooruitzicht, zoo spoedig in actieven dienst te komen; ten bewijze hiervan diene, dat hij uit de grap al het bier in één teug opdronk en zoo lang de maaltijd duurde, ruw berekend, niet meer dan een goede tachtig vloeken uitstootte.

Toen ze klaar waren met eten—men begrijpt, dat Oliver niet veel eetlust had—dronk Mr. Sikes een paar glazen brandewijn met water en liet zich op bed vallen; met veel bedreigingen, ingeval zij zich verlaatte, gaf hij Nancy last, hem precies om vijf uur te roepen. Op bevel van denzelfden gebieder strekte Oliver zich uit op een matras op den grond; het meisje stookte 't vuur op en ging er vóór zitten, gereed hen op den afgesproken tijd te roepen. Oliver lag langen tijd wakker, daar hij het niet voor onmogelijk hield, dat Nancy deze gelegenheid te baat zou nemen om hem nog meer raad te geven, maar het meisje zat over het vuur gebogen, zonder zich te bewegen, behalve om nu en dan de kaars te snuiten. Uitgeput door angst en het lange waken, viel hij eindelijk in slaap.

Toen hij wakker werd, stond er theegerei op tafel en Sikes was bezig, verschillende dingen in de zakken van zijn overjas te stoppen, die over de leuning van een stoel hing, terwijl Nancy druk doende was, het ontbijt klaar te maken. Het was nog geen dag, want de kaars brandde nog en buiten was het volkomen donker. Een striemende regen sloeg tegen de ramen, en de hemel was zwart en bewolkt.

„Nou!” gromde Sikes, toen Oliver opsprong, „half zes! Maak voort of je krijgt geen ontbijt; want 't is al laat genoeg.”

Oliver had niet lang noodig om zijn toilet te maken; nadat hij iets gegeten had, antwoordde hij op een norsche vraag van Sikes, dat hij heelemaal klaar was.

Nancy, die den jongen nauwelijks aankeek, gooide hem een zakdoek toe, om om zijn hals te binden en Sikes reikte hem een wijde, wollige cape die hij om zijn schouders kon slaan. Zoo uitgedoscht gaf hij den roover een hand; deze stond even stil om hem met een dreigend gebaar te beduiden, dat hij het bewuste pistool in de zak van zijn manteljas had. Toen nam hij Oliver's hand stevig in de zijne, wisselde een afscheidsgroet met Nancy en nam Oliver mee.

Toen zij bij de deur waren, keerde Oliver zich een oogenblik om, in de hoop een blik van Nancy op te vangen. Maar zij had haar oude plaats vóór het vuur weer ingenomen en zat daar volkomen roerloos.

1.82%
HOOFDSTUK XX.