De avonturen van Oliver Twist在线阅读

De avonturen van Oliver Twist

Txt下载

移动设备扫码阅读

HOOFDSTUK III.

Vermeldt hoe Oliver Twist op het punt stond een betrekking te krijgen, die geen sinecure zou geweest zijn.

Gedurende een week nadat hij de goddelooze, heiligschennende misdaad begaan had, om meer pap te vragen, werd Oliver als een gevangene bewaakt in het donkere, eenzame vertrek, waarheen de goedertierenheid en wijsheid van de Regenten hem hadden verwezen. Op het eerste gezicht schijnt het geen onredelijke veronderstelling, dat Oliver, ware hij behoorlijk doordrongen geweest van eerbiedige gevoelens jegens de voorspelling van den heer met het witte vest, voor eens en voor altijd den profetischen blik van dien wijze zou geëerd hebben, door 't ééne eind van zijn zakdoek aan een haak in den muur vast te maken en zichzelf aan het andere eind. Doch aan de uitvoering van deze handeling stond een hinderpaal in den weg, deze namelijk, dat zakdoeken, als kennelijke luxe-artikelen, voor alle toekomende tijden en eeuwen verre gehouden werden van de neuzen der bedeelden en dit op uitdrukkelijke verordening van het college der Regenten, in vergadering bijeengekomen: plechtig uitgesproken en door hun handteekening en zegel bekrachtigd.

Grooter hinderpalen nog waren Olivers jeugd en kinderlijkheid. Hij deed niets dan bitter schreien den ganschen dag, en als de lange, verschrikkelijke nacht aankwam, sloeg hij zijn handjes voor zijn oogen om de duisternis buiten te sluiten; in een hoekje neergehurkt, trachtte hij te slapen. Telkens schrikte hij wakker met een schok en drukte zich àl dichter tegen den muur, alsof zelfs het aanvoelen van die koude, harde oppervlakte iets als beschutting bood in de somberheid en eenzaamheid om hem heen. De vijanden van „het systeem” behoeven niet te veronderstellen, dat Oliver gedurende den tijd van zijn eenzame opsluiting verstoken bleef van weldadige lichaamsbeweging, of van de genoegens der gezelligheid, of van het voorrecht der godsdienstige vertroosting. Wat lichaamsbeweging betreft, het weer was flink koud en 't werd hem toegestaan, zich elken morgen te reinigen onder de pomp op de binnenplaats, onder toezicht van Mr. Bumble, die hem behoedde voor kou vatten en aan zijn lichaam de noodige prikkeling bezorgde door zijn huid herhaaldelijk met den wandelstok te bewerken. Wat gezelligheid betreft, om den anderen dag werd hij in de zaal gebracht, waar de jongens aten en daar bij wijze van waarschuwing en afschrikwekkend voorbeeld gezellig afgeranseld. En zóó ver was hij ervan af, verstoken te blijven van de voorrechten der godsdienstige vertroosting, dat hij elken avond bij het avondgebed met stompen naar hetzelfde lokaal werd gejaagd en daar mocht luisteren naar en zijn hart vertroosten met het algemeene gebed van de jongens; op bevel van de Regenten was er een bijzondere formule tusschen gevoegd, waarin de kinderen baden om goed, braaf, tevreden en gehoorzaam te mogen zijn, en bewaard te blijven voor de zonden en ondeugden van Oliver Twist; deze werd door dit gebed met den vinger aangewezen als te staan onder de bijzondere hoede en bescherming der kwade machten, als een product, zóó uit de werkplaats van den duivel.

„We hebben uw voorstel overwogen, en wij gaan er niet accoord mee.”

„Volstrekt niet,” zeide de heer met het witte vest.

„U bent ellendig hard voor me, heeren,” zeide Gamfield weifelend.

„Tien shilling te veel,” zei de heer met het witte vest.

„Och wat! Nonsens!” zei de heer met het witte vest. „Hij zou nog goedkoop zijn zonder premie. Neem 'm, dwaze kerel! Hij is net de jongen die je hebben moet. Hij heeft de stok noodig nu en dan, dat zal hem goed doen; en in de kost hoeft hij niet duur te zijn, want hij is van zijn geboorte af niet overvoerd. Ha! ha! ha!”

„O, is dat de jongen?” zei de oude heer.

„Nou, Oliver, beste jongen, kom voor de heeren.”

„Neen,” antwoordde mijnheer Limbkins „ten minste, we vonden dat u, daar het zoo'n vuil vak is, met wat minder tevreden moest zijn dan de premie, die wij aanboden.”

„Kom,” zei Mr. Bumble, iets minder geweldig, want hij voelde zich gestreeld door den indruk, dien zijn welsprekendheid maakte, „kom Oliver! Veeg je oogen af met de mouwen van je kiel en huil niet in je pap; dat is een gekke manier van doen, Oliver.” Dit was het zeker, want er was al meer dan genoeg water in.

„Kom!” zeide Gamfield, „zeg vier pond, heeren. Zeg vier pond, en u bent 'm voor goed kwijt. Dáár?”

„Kom! laten we het verschil deelen, heeren,” hield Gamfield aan. „Drie pond vijftien shillings.”

„Kom binnen,” zei de heer met het witte vest.

„Ja....” zeide de heer met het witte vest met een minzaam glimlachje. „Wat wil je zeggen?”

„Ja, Oliver,” zeide Mr. Bumble. „De goede, vriendelijke heeren, die zoo goed als vader en moeder voor je zijn, nu je ze zelf niet hebt, gaan je in de leer doen; ze geven je een plaats in de maatschappij en maken een man van je, ofschoon het de gemeente drie pond en tien shillings kost—drie pond tien Oliver—zeventig shillings—één honderd en veertig sixpences!—en dat allemaal voor een rakkert van een weesjongen, waar niemand van houden kan.”

„In geen geval,” voegden de andere leden er bij.

„Ik zou zeggen, drie pond tien is meer dan genoeg,” zeide mijnheer Limbkins.

„Huil je oogen niet rood, Oliver, maar eet je pap en wees dankbaar,” zeide Mr. Bumble op indrukwekkenden, hoogdravenden toon. „Je gaat een leerjongen worden, Oliver.”

„Ho....o!” zei baas Gamfield tot den ezel.

„Hier is de jongen, Edelachtbare,” zeide Mr. Bumble.

„Het is een smerig vak,” zeide mijnheer Limbkins, toen Gamfield opnieuw zijn wensch te kennen had gegeven.

„Geen cent meer,” was het besliste antwoord van mijnheer Limbkins.

„Een leerjongen, meneer?” vroeg het kind bevend.

„Dus krijg ik 'm niet, heeren?” zei baas Gamfield, terwijl hij bij de deur bleef staan.

„Drie pond tien,” herhaalde mijnheer Limbkins op vasten toon.

„Die jongen meneer, die de gemeente 'n ambacht wil laten leeren....?” zeide baas Gamfield.

„Dat komt omdat ze het stroo nat maken eer ze het aansteken in de schoorsteen als de jongen weer na beneden mot kommen,” zei Gamfield, „dan is 't niks as rook en geen vuur, en die rook helpt niks om 'n jongen na beneden te laten kommen, ze vallen dervan in slaap en dat willen ze net. Jongens zijn erg koppig en erg lui, heeren, en niks helpt zoo as 'n flinke heete vlam om ze as de wind na beneden te laten kommen. En 't is menschelijk ook, heeren, want as der één steken blijft in de schoorsteen en z'n voeten brandt, dan spartelt hij net zoo lang tot hij der uit is.”

„Dat is hij, mijnheer,” antwoordde Mr. Bumble. „Maak een buiging voor den raadsheer, jongenlief.”

„Als de gemeente hem 'n gemakkelijk, prettig vak wil laten leeren in een goed bekend staande schoorsteenvegerszaak,” zei baas Gamfield,.... „ik heb 'n leerjongen noodig en dan wil ik hem wel hebben.”

„'t Is wel gebeurd, dat kleine jongens gestikt zijn in een schoorsteen,” zeide een andere heer.

Toen Mr. Bumble zweeg om adem te halen, nadat hij met een geweldige stem zijn woorden ten einde had gebracht, rolden de tranen den armen jongen langs de wangen en hij snikte droevig.

Terwijl Oliver nog in deze voorspoedige, aangename omstandigheden verkeerde, gebeurde het op een morgen, dat baas Gamfield, een schoorsteenveger, door de High Street kwam, in diep gepeins over de mogelijkheid en de wijze, waarop hij zekere achterstallige huurpenningen zou betalen, waarvoor de huisbaas het hem vrij lastig maakte. Zelfs bij de hoogst opgedreven taxatie bleef baas Gamfield's kapitaal volle vijf pond beneden het gewenschte bedrag, en in een soort van rekenkundige wanhoop pijnigde hij bij afwisseling zijn hersens en zijn ezel, toen zijn oogen in het voorbijgaan het biljet zagen op de poort van het armhuis.

Terwijl Mr. Bumble dit zeide, voegde hij er een boozen, dreigenden blik bij en zeide met zachte stem: „Denk aan wat ik je gezegd heb, kleine rakker!”

Tengevolge van dit besluit werd kleine Oliver tot zijn groote verbazing uit de gevangenschap ontslagen en ontving het bevel, zich in een schoon hemd te steken. Nauwelijks had hij dezen zeer ongewonen gymnastischen toer verricht, of Mr. Bumble bracht hem eigenhandig een kom pap en de feestelijke toegift van twee en een kwart ons brood. Bij dit ontstellende gezicht begon Oliver erbarmelijk te schreien; hij dacht, wat niet te verwonderen was, dat de Regenten besloten moesten hebben hem te slachten voor een of ander nuttig doel; anders zouden zij er nooit toe komen, hem op deze manier vet te mesten.

Op weg naar het gemeentebestuur lichtte meneer Bumble Oliver in, dat, al wat hij te doen had, daarin bestond, er vroolijk uit te zien, en als de meneer vroeg of hij graag in de leer ging, moest hij zeggen, dat hij 't erg graag wou. Oliver beloofde beide voorschriften te gehoorzamen, te gereeder op een vriendelijken wenk van Mr. Bumble, dat, als hij in één van beide te kort schoot, er iets met hem zou gebeuren, waarvoor geen woorden te vinden waren. Toen zij op het bureau kwamen, werd hij alleen in een klein kamertje opgesloten, en door Mr. Bumble vermaand hier te blijven tot hij terugkwam om hem te halen.

Oliver raapte zijn moed te zamen en maakte zijn mooiste buiging. Terwijl hij naar het gepoederde haar van den raadsheer keek, had hij zich afgevraagd, of alle raadsheeren met dat witte goedje op hun hoofd geboren zouden worden en of ze daarom soms raadsheer waren.

Hier bleef de jongen, met bonzend hart, ongeveer een half uur. Na verloop van welken tijd Mr. Bumble zijn hoofd, zonder den steek, door de deur stak en hardop zeide:

Het gezicht van baas Gamfield klaarde op; met een paar snelle stappen ging hij terug naar de tafel en zeide: „Wat wil u geven, heeren? Wees niet te hard voor een armen man. Wat wil u geven?”

Eindelijk zweeg het gefluister, en toen de leden van het bestuur hunne plaatsen weer ingenomen en hun plechtig voorkomen weer aangenomen hadden, zeide mijnheer Limbkins:

De oude heer, die de courant zat te lezen, hief een oogenblik het hoofd op en trok den anderen ouden heer bij zijn mouw, waarop de laatste wakker werd.

De heer met het witte vest scheen bijzonder veel schik te hebben in dit verhaal, maar zijn vroolijkheid werd spoedig gedempt door een wenk van mijnheer Limbkins. Gedurende eenige minuten overlegden de Regenten met elkaar, doch op zóó zachten toon, dat alleen de woorden „besparing van onkosten,” „maakt 'n goed figuur in de boeken,” „een gedrukt rapport uitgeven” te hooren waren. En dit alleen omdat ze zoo dikwijls met grooten nadruk herhaald werden.

De ezel verkeerde in een toestand van diep nadenken; waarschijnlijk peinsde hij er over, of het zijn lot zou zijn op een paar koolstronken onthaald te worden, wanneer hij de twee zakken roet, waarmede het karretje geladen was, ter bestemder plaatse had afgeleverd; dus sjokte hij voort zonder op het commando te letten.

Daar baas Gamfield toevallig onder de lichte verdenking stond, reeds twee of drie jongens doodgeranseld te hebben, kwam de gedachte in hem op, dat de Regenten het misschien wel uit een of andere onverklaarbare gril in hun hoofd hadden gekregen, dat deze buitengewone omstandigheid hen van verdere onderhandelingen behoorde te doen afzien. Wel zou dit, als het zoo was, geheel buiten hun gewone manier van zaken doen liggen, maar, daar hij niet bepaald verlangde het gerucht weer te zien oprakelen, draaide hij zijn muts rond in zijn handen en ging langzaam van de tafel weg.

Bij deze eenigszins tegenstrijdige toespraak keek Oliver Mr. Bumble onschuldig aan, doch deze heer voorkwam een aanmerking, door Oliver onmiddellijk in een aangrenzend vertrek te brengen, waarvan de deur openstond. Het was een ruime kamer met een groot raam. Achter een lessenaar zaten twee oude heeren met gepoederde hoofden; één van hen las de courant, terwijl de ander met behulp van een schildpadden bril een velletje perkament, dat voor hem lag, bestudeerde. Mijnheer Limbkins stond aan den éénen kant vóór den lessenaar en baas Gamfield, met een ten deele gewasschen gezicht, aan den anderen, terwijl twee of drie barsch-uitziende mannen met kaplaarzen aan heen en weer liepen. De oude heer met den bril dutte langzamerhand in over zijn velletje perkament, en er was een oogenblik van stilte, nadat Oliver door Mr. Bumble vóór den lessenaar was gezet.

Baas Gamfield wierp ter sluiks een blik op de gezichten rond de tafel, en toen hij op alle een glimlach ontdekte, begon hij langzamerhand ook te glimlachen. De koop was gesloten. Mr. Bumble werd er terstond van op de hoogte gebracht, dat Oliver Twist nog denzelfden middag vóór het gemeentebestuur gebracht zou worden, waar het contract als leerjongen moest worden overgelegd en geteekend.

Baas Gamfield stootte een woeste verwensching uit tegen den ezel in 't algemeen, doch meer in 't bijzonder tegen zijn oogen; hij liep hem na en gaf hem een slag op zijn kop, die elken anderen schedel dan dien van een ezel verbrijzeld zou hebben. Toen, den teugel grijpend, gaf hij een geweldigen ruk aan den bek van den ezel, bij wijze van vriendelijke herinnering, dat het dier zijn eigen meester niet was en keerde hem op deze wijze om. Toen gaf hij hem nog een slag op zijn kop, genoeg om het dier te versuffen tot hij terugkwam. Nadat hij deze maatregelen getroffen had, liep hij naar de poort om het biljet te lezen. De heer met het witte vest had zich juist in de vergaderkamer van eenige zijner diepste gevoelens ontlast en stond nu, met zijn handen op den rug, in de poort. Nadat hij de kleine oneenigheid tusschen baas Gamfield en zijn ezel had waargenomen, glimlachte hij verheugd toen de man terugkwam om het biljet te lezen; hij zag dadelijk, dat baas Gamfield juist de meester was, dien Oliver Twist noodig had. Baas Gamfield glimlachte ook, terwijl hij het papier doorlas, want vijf pond was precies de som die hij noodig had, en wat den jongen betreft, die aan het geld vastzat, baas Gamfield, die de regels van het armhuis kende, wist wel, dat 't een aardig tenger exemplaartje zou zijn, juist geschikt voor de nieuwsoortige schoorsteenen. Dus spelde hij het biljet nog eens van begin tot eind, tikte toen bij wijze van eerbiedbetuiging tegen zijn bonten muts en wendde zich tot den heer met het witte vest.

Baas Gamfield bleef nog even achter om den ezel een tweeden slag op zijn kop te geven en nog een ruk aan zijn bek, als een vermaning niet weg te loopen terwijl hij er niet was, en volgde toen den heer met het witte vest naar de kamer, waar Oliver deze het eerst gezien had.

„En,” zei de oude heer, „hij houdt zeker veel van schoorsteenvegen?”

„Hij is er gewoon dol op, Edelachtbare,” antwoordde Bumble, terwijl hij Oliver een kneepje gaf om hem te beduiden, dat hij niet moest zeggen, dat hij er niet dol op was.

„Dus hij kiest het schoorsteenvegersvak?” vroeg de oude heer verder.

„Als we hem morgen op een ander ambacht deden, zou hij direct wegloopen, Edelachtbare,” antwoordde Bumble.

„En deze man moet dus zijn baas worden—nietwaar vriend—u zult hem goed behandelen en te eten geven en wat er meer voorkomt, nietwaar?” vroeg de oude heer.

„As ik zeg dâ 'k 't doen zal, dan zal 'k 't doen,” antwoordde baas Gamfield norsch.

„Je woorden zijn ruw, vriend, maar je ziet er uit als een eerlijk, openhartig man,” zeide de oude heer, terwijl hij zijn bril in de richting wendde van den candidaat voor Oliver's premie, wiens schurkentronie den onmiskenbaren stempel van wreedheid droeg. Doch de raadsheer was half blind en half kindsch, dus was 't niet met rede van hem te verwachten dat hij zou onderscheiden wat anderen terstond in het oog viel.

„Dat hoop ik, meneer,” zei baas Gamfield met een loenschen blik.

„Ik twijfel er niet aan, goede vriend,” hernam de oude heer, terwijl hij zijn bril steviger op zijn neus drukte en rondkeek naar den inktkoker.

Dit was het beslissende oogenblik voor Oliver's lot. Als de inktkoker gestaan had, waar de oude heer dacht dat hij was, zou deze zijn pen er in gedoopt en het contract geteekend hebben, en Oliver zou dadelijk weggebracht zijn. Maar nu de inktkoker toevallig vlak voor zijn neus stond, was het natuurlijk, dat hij er overal op den lessenaar naar begon te zoeken zonder hem te vinden, en toen hij onder het zoeken toevallig recht voor zich uitkeek, ontmoette zijn blik het bleeke, verschrikte gezichtje van Oliver Twist; de uitdrukking van angst en schrik waarmee het kind, ondanks Bumble's vermanende blikken en knepen, het terugstootende uiterlijk van zijn toekomstigen meester aankeek, was te tastbaar om misverstaan te worden, zelfs door een halfblinden raadsheer.

De oude heer hield op met zoeken, legde zijn pen neer en keek van Oliver naar mijnheer Limbkins, die zijn best deed, met een vroolijk, argeloos gezicht een snuifje te nemen.

„Beste jongen!” zeide de oude heer, terwijl hij zich over den lessenaar heenboog. Oliver schrikte op. Dat was geen wonder, want de woorden werden op vriendelijken toon gezegd en vreemde klanken maken iemand aan het schrikken. Hij begon hevig te trillen en barstte in tranen uit.

„Beste jongen!” zei de oude heer, „je ziet er bleek en verdrietig uit. Wat scheelt er aan?”

„Ga een beetje verder van hem af staan, bode,” zeide de andere raadsheer, terwijl hij het papier ter zijde legde en zich belangstellend voorover boog. „Nu jongen, zeg eens wat er aan scheelt, wees maar niet bang.”

Oliver viel op zijn knieën en smeekte met gevouwen handen, teruggestuurd te mogen worden naar de donkere kamer,—hij wou honger lijden—geslagen worden—doodgemaakt worden als 't moest—alles liever dan met dien vreeselijken man mee te moeten gaan.

„Ik moet zeggen!” zeide Mr. Bumble, terwijl hij handen en oogen met indrukwekkend, plechtig gebaar ten hemel hief, „ik moet zeggen, van alle sluwe en leugenachtige weeskinderen, die ik ooit gezien heb, Oliver, ben jij een van de onbeschaamdste.”

„Houd je mond, bode,” zei de tweede oude heer, toen Mr. Bumble op deze wijze zijn verontwaardiging gelucht had.

„Neem me niet kwalijk, Edelachtbare,” zei Mr. Bumble, die niet kon gelooven, dat hij goed gehoord had. „Heeft u Edelachtbare het tegen mij?”

„Ja. Houd je mond.”

Mr. Bumble was stom van verbazing. Een gemeentebode zou zijn mond moeten houden! Een zedelijke revolutie!

De oude heer met den schildpadden bril keek zijn collega aan, deze knikte veelbeteekenend.

„Wij weigeren dit leerjongen-contract te onderteekenen,” zei de oude heer, terwijl hij het velletje perkament onder het spreken terzijde schoof.

„Ik hoop,” stamelde mijnheer Limbkins, „ik hoop, dat de heeren niet van oordeel zullen zijn, dat het bestuur zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim en dit op de door niets gesteunde getuigenis van een kind.”

„Wij zijn niet bevoegd over deze zaak ons oordeel uit te spreken,” zeide de tweede oude heer op scherpen toon. „Neem den jongen weer mee naar het armhuis en behandel hem vriendelijk. Dat schijnt hij noodig te hebben.”

Dien avond verklaarde de heer met het witte vest vast en stellig, dat Oliver niet alleen gehangen zou worden, maar geradbraakt en gevierendeeld bovendien.

Mr. Bumble schudde zijn hoofd met sombere geheimzinnigheid en zeide te wenschen, dat Oliver nog goed terecht zou komen, waarop baas Gamfield wenschte, dat hij bij hem zou komen, hetgeen, ofschoon hij 't in de meeste opzichten met den bode eens was, op een wensch duidde van gansch tegenovergestelde meening.

Den volgenden morgen werd het publiek er opnieuw van in kennis gesteld, dat Oliver Twist „Te Huur” was, en dat vijf pond betaald zou worden aan dengene, die zich van hem meester maakte.

2.07%
HOOFDSTUK III.