De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Vijf en Dertigste Hoofdstuk.

Waarin Passepartout het bevel van zijn meester zich niet tweemaal laat geven.

Den anderen morgen zouden de inwoners van Saville-Row zeer verwonderd zijn geweest als men hun verteld had, dat de heer Fogg weder in zijn woning teruggekeerd was. Deuren en vensters waren gesloten. Geenerlei verandering had er uitwendig plaats gegrepen.

Inderdaad, nadat zij het station verlaten hadden, had Fogg aan Passepartout gelast eenige levensmiddelen te koopen, en was toen in huis gegaan. Zijne gewone kalmte was niet veranderd onder den vreeselijken slag, die hem trof. Geruïneerd, en door de schuld van dien stommen inspecteur van politie! Na altijd met vasten tred gedurende de lange tochten voortgeschreden te zijn, na duizenden hinderpalen overwonnen te hebben, en nog tijd te hebben gehad om eenig goed te doen op zijn weg, te moeten buigen voor een brutaal feit, dat hij niet had kunnen voorzien en waartegen hij ongewapend was, dat was verschrikkelijk. Van de aanzienlijke som gelds, welke hij bij zijn vertrek medegenomen had, was nog maar een klein gedeelte over. Zijn fortuin bestond slechts uit twintig duizend pond, gedeponeerd bij de gebroeders Baring, en die twintig duizend pond moest hij aan de Reform-club afstaan. Na zooveel verspild te hebben, zou hem de gewonnen weddenschap niet veel verrijkt hebben—het is waarschijnlijk dat hij zich niet wilde verrijken, want hij behoorde tot die menschen, die voor de eer wedden—doch nu de weddenschap verloren was, was hij geruïneerd. Maar hij had zijn partij gekozen, en wist wat hem te doen stond. Een kamer in zijne woning in Saville-Row werd aan Aouda afgestaan. De jonge dame was wanhopend. Door eenige woorden van Fogg had zij begrepen, dat deze eenig noodlottig plan koesterde.

“Zooals ik er over moet denken,” antwoordde Fogg zacht.

“Wij zullen dan wachten,” antwoordde de jonge vrouw, die in gepeins verzonk.

“Welken invloed zou ik hebben,” antwoordde Aouda. “Mijnheer Fogg staat onder niemands invloed. Heeft hij ooit begrepen dat mijne dankbaarheid jegens hem op het punt was over te vloeien? Heeft hij ooit in mijn hart gelezen? Mijn vriend, gij moet hem geen oogenblik verlaten. Gij zegt dat hij plan heeft om mij heden avond te spreken?”

“Uwe bloedverwanten....”

“Sta mij toe mijn zin te voltooien,” hernam Fogg. “Toen ik het plan vormde om u mede te nemen ver van het land, dat zoo gevaarlijk voor u was, was ik rijk, en ik wilde u een deel van mijn fortuin geven. Uw leven zou zoo gelukkig en vrij zijn geweest. Maar nu ben ik geruïneerd.”

“O!”—riep Aouda, de hand aan haar hart brengende.

“Nooit is het te laat,” zeide hij. “Het is nog pas vijf minuten over achten.”

“Morgen, maandag?” vroeg Fogg, Aouda aanziende.

“Mijnheer Fogg,” zeide toen Aouda opstaande en hare hand den gentleman reikende, “wilt gij tegelijk eene vriendin en eene bloedverwant hebben? Wilt gij mij tot uwe vrouw?”

“Mevrouw,” voegde hij er bij, “ik zelf kan niets meer; niets. Ik heb volstrekt geen invloed op den heer Fogg. Gij misschien....”

“Mevrouw, vergeeft gij mij, dat ik u naar Engeland gevoerd heb.”

“Mevrouw, gij kondt in Indië niet blijven en uwe veiligheid was niet verzekerd vóor gij ver verwijderd waart van die Hindoes.”

“Men zegt het, mevrouw.”

“Meester! mijnheer Fogg,” riep hij, “vervloek mij. Het is mijne schuld, dat....”

“Maar gij, mijnheer Fogg, wat moet er van u worden?” vroeg Aouda.

“Ja, mevrouw. Het is zeker om u eene goede positie in Engeland te verzekeren.”

“Ja, mevrouw,” antwoordde Fogg, “maar de zaak is mij tegengeloopen. Toch blijft er nog een klein gedeelte van mijn fortuin over en dit wensch ik ter uwer beschikking te stellen.”

“In elk geval zal een man als gij niet ongelukkig worden. Uwe vrienden....”

“Ik, mijnheer Fogg? ik....” antwoordde Aouda, het kloppen van haar hart met moeite bedwingende.

“Ik weet het, mijnheer,” hernam de jonge dame, “en ik vraag u op mijn beurt: Vergeeft gij het mij dat ik u gevolgd heb en—wie weet! misschien bijgedragen heb tot uw ongeluk?”

“Ik mevrouw,” antwoordde Fogg kalm, “ik heb niets meer noodig.”

“Ik heb geen vrienden, mevrouw.”

“Ik heb geen bloedverwanten meer.”

“Ik beschuldig niemand,” antwoorde Fogg op den kalmsten toon. “Ga.”

“Ik bemin u, mevrouw,” zeide hij eenvoudig. “Ja, waarlijk, bij alles wat heilig op aarde is, ik bemin u, ik ben geheel de uwe.”

“Hoe denkt gij dan over het lot dat u te wachten staat?”

“Het zal morgen, maandag zijn?” voegde hij er vragend bij.

“Dan beklaag ik u, mijnheer Fogg, want verlaten te zijn is zeer treurig. Hoe! geen enkel vriendenhart om uw gemoed uit te storten. Men zegt toch, dat men te zamen het ongeluk lichter dragen kan.”

“Alzoo, mijnheer,” zeide Aouda, “nog niet tevreden mij van een vreeselijken dood gered te hebben, woudt gij mijn bestaan in Europa nog verzekeren?”

Waarom zou hij ook naar zijn club gaan. Zijne medeleden wachtten hem immers niet meer. Den vorigen avond toch, den laatsten van den fatalen termijn, den 21sten December, te kwart voor negenen was Fogg niet in de Reform-club geweest; zijn weddenschap had hij dus verloren. Het was zelfs niet noodig, dat hij naar zijn bankier ging om de twintig duizend pond te halen. Zijne tegenpartij had van hem een quitantie door hem geteekend; zij behoefde slechts een wissel af te geven op de gebroeders Baring, die hem zouden uitbetalen.

Vijf minuten lang bewaarde hij het stilzwijgen. Toen zijne oogen op Aouda slaande, zeide hij:

Toen Passepartout zich eindelijk al te ongelukkig gevoelde om langer alleen te zijn, klopte hij aan de deur van Aouda, trad hare kamer binnen, ging in een hoek zitten, zonder een woord te spreken, en zag de steeds in gepeins verdiepte jonge vrouw aan.

Tegen half acht des avonds, liet Fogg aan Aouda vragen of zij hem kon ontvangen en eenige oogenblikken later waren hij en Aouda alleen in de kamer.

Phileas Fogg nam een stoel en zette zich bij den schoorsteen, tegenover Aouda. Zijn gelaat teekende volstrekt geen ontroering. De Fogg, die was teruggekeerd, verschilde in niets van den Fogg, die was heengegaan. Hij was altijd even kalm en onverstoorbaar.

Passepartout werd gescheld. Hij kwam terstond. Fogg hield de hand van Aouda in de zijne. Passepartout begreep alles en zijn breed gelaat schitterde als de zon in het zenith in de tropische gewesten.

Passepartout verliet de kamer en ging naar Aouda, aan wien hij de plannen van Fogg mededeelde.

Passepartout kon niet langer zwijgen.

Passepartout had de lijst zijner werkzaamheden. Daarna behoefde hij zich slechts te regelen. Toch bleef hij; hij zag zijn kalmen meester voortdurend aan en kon niet besluiten diens kamer te verlaten. Zijn hart was vol en zijn geweten liep over van verwijten, want hij beschuldigde zich meer dan ooit van deze onmetelijke ramp. Ja, zoo hij Fogg gewaarschuwd had, zoo hij de plannen van Fix had ontsluierd, zou Fogg ongetwijfeld den agent niet tot Liverpool hebben medegenomen, en dan....

Ook dien zondag scheen het huis in Saville-Row onbewoond, en voor de eerste maal, zoolang hij hier woonde, ging Fogg niet ten half twaalf ure naar zijn club.

Men weet, tot welke rampzalige uitersten de engelsche monomanen kunnen overgaan, zoo zij door een idee fixe worden beheerscht. Ook sloeg Passepartout, zonder het te laten merken zijn meester gade. Eerst echter was hij naar zijne kamer gegaan en had daar de gaspit uitgedraaid, die nu tachtig dagen brandde.

Hij had in de brievenbus een nota gevonden der gasmaatschappij en hij begreep, dat het meer dan tijd was om die onkosten te doen ophouden, waarvoor hij aansprakelijk was.

Fogg vroeg hem of het niet te laat zou zijn om den eerwaarden Samuel Wilson van de Sint-Stephaan-parochie te halen. Passepartout lachte allervriendelijkst.

Fogg stond bij die woorden eveneens op. Het was of er een ongewone glans in zijn oogen flikkerde en of zijne lippen beefden. Aouda zag hem aan. De oprechtheid, de flinkheid en de zachtheid van dien schoonen blik eener edele vrouw, die alles waagt om hem te redden, aan wien zij alles verschuldigd is, verbaasde hem eerst en ontroerde hem daarna zeer. Hij sloot even de oogen als om te beletten dat die blik dieper doordrong.—Toen opende hij ze weder.

Fogg behoefde dus niet uit te gaan en hij ging dan ook niet uit. Hij bleef in zijn kamer en regelde zijne zaken. Passepartout liep onophoudelijk de trappen van het huis in Saville-Row op en neder. De uren gingen voor den armen knecht maar niet voorbij. Hij luisterde aan de deur van zijn meester en begreep dat hij zoodoende volstrekt niet onbescheiden handelde. Hij keek door het sleutelgat en meende daartoe het recht te hebben. Passepartout vreesde ieder oogenblik een nieuwe ramp. Soms dacht hij ook wel eens aan Fix, maar er had een omkeer in zijn gemoed plaats gehad. Den inspecteur van politie droeg hij geen kwaad hart meer toe. Fix had zich vergist, zooals iedereen ten opzichte van Phileas Fogg gedaan had, maar hij had zich ter goeder trouw vergist, en, hem volgende en arresteerende, had hij slechts zijn plicht gedaan, terwijl hij, Passepartout.... Die gedachte overstelpte hem en hij hield zich voor den ellendigsten mensch op aarde.

Den anderen morgen liet Fogg hem bij zich komen en gaf in korte woorden te kennen, dat hij voor het ontbijt van Aouda moest zorgen. Hij zelf zou zich vergenoegen met een kop thee en een stuk rundvleesch. Aouda zou hem wel verschoonen zoo hij niet aan het ontbijt of aan het diné verscheen, want hij had al zijn tijd noodig om orde op zijne zaken te stellen. Hij zou niet beneden komen. Tegen den avond vroeg hij aan Aouda een onderhoud van eenige oogenblikken.

De nacht ging voorbij. Fogg was naar bed gegaan, maar had hij geslapen? Wat Aouda betreft, zij had geen oogenblik gerust. Passepartout had als een hond voor de deur van zijn meester gewaakt.

“Morgen, maandag,” antwoordde Aouda.

Passepartout liep op een draf heen.

2.30%
Vijf en Dertigste Hoofdstuk.