De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Drie en Dertigste Hoofdstuk.

Waarin Phileas Fogg toont op de hoogte van den toestand te zijn.

Een uur later verliet de stoomboot de Henrietta het lichtschip van den mond der Hudson, voer de Sandy-Hook-kaap om en stak in zee. Zij hield de richting der kust van Long-Island met de baak van Fire-Island in het verschiet en zette met snelheid koers naar het oosten.

Den anderen morgen, 13 December, des middags, klom een man op de brug, die het dek overspande. Men zou denken, dat het kapitein Speedy was. Deze was het evenwel volstrekt niet, maar Phileas Fogg esq.

“Ziet ge, ik zal verplicht zijn om het te verbranden.”

“Zeker, mijnheer. Vergeet niet, dat wij sedert ons vertrek al onze vuren deden branden.”

“Zeeschuimer!”....

“Zeeroover,” riep Andrew Speedy uit.

“Wel zeker.”

“Waar zijn wij?” waren de eerste woorden, die hij uitte te midden van allerlei ontboezemingen van drift, en als de man eenigen aanleg voor eene beroerte had gehad, zou hij zeker zijn bezweken.

“Waar zijn wij?” herhaalde hij met een gezicht dat dreigde te barsten.

“Tusschen de tien en elf knoopen” had kapitein Speedy gezegd, en inderdaad de Henrietta legde met deze snelheid de reis af.

“Stook zoo hard gij kunt en ga daarmede voort tot alle brandstoffen op zijn.”

“Stommerik!” hernam de inspecteur, terwijl hij de schouders ophaalde en zich omkeerde.

“Op zeven honderd zeventig mijlen van Liverpool, kapitein;” antwoordde Fogg dood kalm.

“O!” dacht hij, “als mijn meester ook dit bezwaar overwint, is hij bepaald een knappe kerel.”

“Neen, bij alle duivels! neen!”

“Mijnheer,” ging Fogg voort, “ten einde u te verzoeken om uw schip te verkoopen.”

“Mijn schip verbranden!”

“Ja, ten minste het bovengedeelte, want wij hebben geen brandstof meer.”

“Ik zal er over denken,” antwoordde Fogg.

“Ik heb u doen komen, mijnheer”....

“Goed,” zeide Fogg. “Laat het vuur even fel branden.” Men bezware integendeel de veiligheidskleppen.

“Gij zijt zeker van hetgeen gij daar zegt?”

“Gij gelooft dus,” vroeg de inspecteur, terwijl hij op zijne tanden beet, “dat wij naar Liverpool gaan!”

“Gij begrijpt wel dat ik, zoo ik den tijd te New-York had gehad, mij dan voorzien zou hebben van kolen, maar herinner u, gij kwaamt om kwart over achten en ten negen ure zijn wij vertrokken. De Henrietta is er op ingericht om zoowel met stoom als met zeilen de reis te maken, en hoewel zij steenkolen genoeg had om rustig van New-York naar Bordeaux te varen, zij heeft er niet genoeg om met alle kracht van New-York naar Liverpool de reis te maken.”

“De kerel zal bepaald dol zijn.”

Zoo dus de zee niet te onstuimig werd, zoo de wind niet naar het westen liep, zoo er geen ongeluk aan het vaartuig overkwam, en zoo de machine niet brak, kon de Henrietta in de negen dagen van den 12den December tot den 21sten de drie duizend mijlen afleggen, die New-York van Liverpool scheiden. Intusschen wanneer men aangekomen was, zou de zaak der Henrietta bij die van den diefstal aan de Bank gevoegd, Phileas Fogg misschien nog verder brengen dan hem lief was.

Zonder te weten waarom—ongetwijfeld uit een voorgevoel—was Passepartout zeer onrustig. Hij had wel een zijner ooren willen geven om met het andere te hooren wat zijn meester zeide. Hij kon echter eenige woorden opvangen, onder anderen:

Wat stond Phileas Fogg nu te doen? Dit was moeielijk te gissen. Het scheen evenwel dat de reiziger het wist, want denzelfden avond liet hij den machinist bij zich komen en zeide:

Wat kapitein Speedy betreft; deze zat goed en wel achter slot in zijn hut en schreeuwde op een toon, die overtuigend bewees dat zijne woede tot den hoogsten top was gestegen.

Wat kapitein Speedy betreft, deze bleef maar altijd schreeuwen in zijne hut en Passepartout die in last had om voor diens onderhoud te zorgen, moest daarbij de grootste voorzorgen in acht nemen, hoe sterk hij ook was. Fogg zelf scheen geheel vergeten te zijn dat er nog een kapitein aan boord was.

Wat er gebeurd was, is in korte woorden mede te deelen. Phileas Fogg wilde naar Liverpool, de kapitein wilde er hem niet brengen. Toen had Phileas Fogg aangenomen om zich naar Bordeaux te laten brengen, en gedurende de dertig uren, dat hij aan boord was, had hij zóo goed met zijne banknoten gewerkt, dat de stuurman, de matrozen, de stokers—eene samengeraapte equipage, die niet op den besten voet met den kapitein stond—hem toebehoorde. Dit was de oorzaak, dat Phileas Fogg het bevel voerde in plaats van kapitein Speedy, dat deze in zijne hut was opgesloten en de Henrietta koers zette naar Liverpool. Dit alleen bleek nog uit de wijze waarop Fogg bevelen gaf, dat hij een goed zeeman was.

Toen hij Fix ontmoette, kon hij niet nalaten dezen op de hoogte der zaak te brengen.

Tegen den middag van dien dag deed Phileas Fogg, na hoogte genomen te hebben en te hebben berekend, waar men zich bevond, Passepartout bij zich komen, en beval hem kapitein Speedy voor te brengen. Men had hem even goed kunnen gelasten een tijger los te laten en terwijl hij naar beneden ging, mompelde Passepartout dan ook bij zich zelven:

Passepartout, die dit gesprek hoorde, voelde zijne beenen onder zich wegzinken; Fogg verroerde zich niet.

Passepartout was verrukt. De laatste daad van zijn heer, waarvan hij de gevolgen niet wilde inzien, had hem met bewondering vervuld. Nooit hadden de matrozen vroolijker en handiger passagier aan boord gehad. Hij was voor de bemanning de vriendelijkheid zelve en verbaasde iedereen door zijne gymnastische toeren. Aan de schepelingen gaf hij de mooiste namen en de lekkerste borrels. Zij manoeuvreerden volgens hem als gentlemen en de stokers stookten als helden. Zijn goed humeur en zijn spraakzaamheid deelden zich aan allen mede. Hij had het verleden, de overwonnen hinderpalen en de doorgestane gevaren vergeten. Hij dacht slechts aan het doel dat men op het punt was te bereiken en somtijds kookte hij van ongeduld alsof ook hij verwarmd werd door het vuur van de Henrietta. Nu en dan draaide hij om Fix heen en zag hem aan met veelbeteekenenden blik, maar zonder een woord tot hem te zeggen. Tusschen de twee voormalige vrienden bestond niet de geringste vertrouwelijkheid meer. Bovendien Fix begreep er niets meer van. De verovering van de Henrietta, het omkoopen van hare equipage, die Fogg, welke commandeerde als een geboren zeeman, dat alles ging zijn verstand te boven. Hij wist niet wat hij er van denken moest. Maar een heer, die begon met een vijf en vijftig duizend pond te stelen, kan wel eindigen met het stelen van een schip. En Fix geloofde natuurlijk dat de Henrietta onder het bestuur van Fogg volstrekt niet naar Liverpool ging, maar naar eenig oord op de wereld, waar de dief, die nu zeeroover was geworden, rustig in veiligheid was. Men moet erkennen, dat die onderstelling voor de hand lag en de detective begon ernstig berouw te gevoelen, dat hij zich in deze zaak had gemengd.

Passepartout was op het punt om hem opheldering van dat woord te vragen, waarvan hij trouwens de beteekenis zeer goed begreep, maar hij overwoog bij zich zelven, dat de ongelukkige Fix toch al teleurgesteld genoeg moest zijn en zijne eigenliefde zich zeer vernederd moest gevoelen, omdat hij zoo dom was geweest om een verkeerd spoor te volgen, dat hem eene reis rondom de wereld had doen maken, en hij stapte dus maar over de beleediging heen.

Passepartout had thans alles begrepen. Hij werd doodelijk ongerust.

Hoe dit voorval afloopt, zal men later vernemen. Intusschen Aouda was zeer ongerust, al liet zij er niets van blijken. Fix was eerst geheel verbijsterd. Wat Passepartout betreft, deze vond de zaak aanbiddelijk mooi.

Het schip ging dus zoo snel mogelijk vooruit, maar de machinist deed den 18den, twee dagen later, weten, dat er in den loop van dien dag gebrek aan steenkolen zou zijn.

Gedurende de eerste dagen ging de tocht uitnemend. De zee was niet zeer onstuimig, de wind bleef in het noordwesten, de zeilen stonden bij, en tusschen de schoeners liep de Henrietta als eene ware trans-atlantische boot voorbij.

Er zouden weldra geen kolen meer zijn.

En inderdaad eenige minuten later was het of er een bom op het dek viel. Die bom was kapitein Speedy. Alles kondigde aan dat zij zou springen.

Eenige oogenblikken later stegen er uit de schoorsteenen der Henrietta weder dikke rookkolommen op.

Dit was een nieuwe hinderpaal. Fogg moest, om niet af te wijken, de zeilen bergen en meer stoom maken. Toch ging het schip zoo snel niet meer, daar de golven onophoudelijk tegen de zijden sloegen. Het stampte geweldig, wat zijne snelheid zeer verminderde. De wind nam langzamerhand toe, en men voorzag reeds het geval dat de Henrietta zich niet meer op de golven zou kunnen houden. Zoo zij zich bergen moest, wist men niet waar en alle kansen waren tegen. Het gelaat van Passepartout betrok evenals de hemel, en twee dagen lang onderging de arme knecht de doodelijkste kwellingen. Maar Phileas Fogg was een moedig zeeman, die het hoofd aan de zee wist te bieden. Hij ging altijd door zonder stoom te minderen. Zoo de Henrietta niet over een golf kon, ging zij er dwars door heen, zoodat het dek overstroomde, maar zij kwam er toch. Somtijds lag de schroef uit het water en maalden de schroef bladen als bezetenen door de lucht, wanneer een berg van water de kiel boven de golven deed rijzen. Maar de boot ging altijd voorwaarts.

Dien dag nu kwam de machinist op het dek, om met Fogg te spreken en had met hem een lang onderhoud.

Den 13den passeerde men het uiteinde van de kaap New-Foundland. Dit was een kwaad punt. Des winters vooral heeft men hier vaak met mist en storm te kampen. Sedert den vorigen avond was de barometer plotseling gedaald en voorspelde eene aanstaande verandering van weer. Werkelijk veranderde de temperatuur gedurende den nacht; de koude werd sterker en terzelfder tijd draaide de wind naar het zuidoosten.

Den 11den December was de vijf en zeventigste dag na het vertrek uit Londen. De Henrietta had nog geen oponthoud gehad, dat tot ongerustheid aanleiding gaf. De helft van den overtocht had men achter den rug, en de slechtste gedeelten waren voorbij. Zoo het zomer ware geweest, zou men zeker geweest zijn, dat de tocht gelukt was. In den winter was men blootgesteld aan het slechte jaargetijde, Passepartout zeide niets. Hij koesterde veel hoop, en zoo de wind hem al tegen was, rekende hij op den stoom.

De wind stak echter niet zoo hevig op als men wel gevreesd had. Het was niet een van die orkanen, die met een snelheid van negentig mijlen in het uur voorttrekken. Het bleef bij hevige stormvlagen, maar ongelukkigerwijze blies de wind altijd uit het zuidoosten, zoodat men geene zeilen kon bijzetten. Toch was het, zooals men zien zal, zeer noodig dat men den stoom te hulp kwam.

“Mijn schip verbranden!” riep kapitein Speedy, die ter nauwernood de woorden kon uitspreken, “een schip, dat 50,000 dollars waard is!”

“Hier hebt gij er 60,000,” antwoordde Phileas Fogg den kapitein een tros bankbiljetten voorhoudende.

Dit maakte een onbeschrijfelijken indruk op Andrew Speedy. Op een Amerikaan maken 60,000 dollars altijd zekeren indruk. De kapitein vergat oogenblikkelijk zijn toorn, zijne gevangenschap en al zijne grieven tegen zijn passagier. Zijn schip was twintig jaar oud. Het was eene schitterende zaak. De bom kon niet meer springen. De heer Fogg had de lont verwijderd.

“En het ijzeren karkas en de machine, mijnheer. Is de zaak in orde?”

“Geheel in orde.”

Andrew Speedy nam oogenblikkelijk den tros met bankbiljetten aan en deed die in zijn zak verdwijnen.

Bij dit onderhoud werd Passepartout doodsbleek. Wat Fix betreft, hij dacht een beroerte te krijgen. Weder werden 12,500 pond weggegooid en bovendien liet die Fogg het geraamte van het schip en de machine aan den verkooper, terwijl deze juist de geheele waarde van het schip uitmaakten. Maar daartegenover stond, dat de diefstal aan de bank vijf en vijftig duizend pond sterling bedroeg.

Toen Andrew Speedy het geld had opgestoken, zeide Fogg:

“Wat gij ziet, mijnheer, verwondere u niet. Gij moet weten dat ik twintig duizend pond verlies, wanneer ik den 21sten December, kwartier voor negenen niet te Londen ben. De mailboot van New-York heb ik niet kunnen halen en daar gij mij niet naar Liverpool woudt brengen....”

“En daar heb ik zeer goed aan gedaan, bij de vijftig duizend duivels der heil” riep Andrew Speedy uit, “daar ik er veertig duizend dollars bij win.”

Toen ging hij op kalmer toon voort:

“Wil ik je eens wat zeggen, kapitein?....”

“Fogg.”

“Kapitein Fogg, er is iets van een Yankee in u.”

Na dit compliment—althans in zijn oogen—aan zijne passagier, wilde hij gaan toen Fogg hem vroeg:

“Alzoo behoort dit schip nu aan mij?”

“Van de kiel tot den mast, voor zoover het hout is, natuurlijk.”

“Laat al het hout in het binnenste van het schip afbreken en stook met die stukken,” beval hij.

Men begrijpt hoeveel hout men moest verbranden om den stoom op voldoende drukking te houden. Dienzelfden dag gebruikte men de kajuiten, de hutten, de slaapplaatsen en de campagne.

Den volgenden morgen, 19 December, verbrandde men de ra's stengen en verschansingen. Men kapte de masten en hakte ze klein. De bemanning legde daarbij een ongekenden ijver aan den dag en Passepartout hakte, sneed, zaagde en werkte voor tien. Het scheen dat een geest van vernieling zich van allen meester had gemaakt.

Den 20sten gingen de valluiken, de verschansingen en een gedeelte van het dek in het vuur, de Henrietta werd stuk voor stuk gesloopt. Maar dien dag zag men de Iersche kust en de baak van Fastnet.

Tegen tien uur in den avond was men echter nog niet verder dan de straat van Queenstown gevorderd. Phileas Fogg had nog vier en twintig uren om Londen te bereiken, en dien tijd had de Henrietta noodig om te Liverpool te komen, wanneer zij met vollen stoom voortging. Maar de stoom zou weldra aan den stoutmoedigen Brit ontbreken.

“Mijnheer,” zeide kapitein Speedy, “ik beklaag u waarlijk, alles werkt tegen: wij zijn nog slechts voor Queenstown.”

“Zoo,” zeide Fogg, “is dat stadje, waarvan wij hier de lichten zien, Queenstown?”

“Ja.”

“Kunnen wij de haven binnenloopen?”

“Niet vóór drie uur met hoog water.”

“Dan zullen wij wachten,” zeide Fogg bedaard, zonder dat op zijn gelaat een spoor te lezen was van zijn vast besluit, dat hij ook dezen laatsten hinderpaal zou overwinnen.

Queenstown toch is een haven op de Iersche kust, waar de transatlantische booten de brievenmail afgeven. Die mail wordt naar Dublin vervoerd door expres-treinen, die steeds gereed staan. Van Dublin gaan zij naar Liverpool, met extra-stoombooten, die twaalf uren vóor hebben op de snelste booten der transatlantische maatschappijen. Van die twaalf uren, welke de amerikaansche mail vóor was, wilde Fogg ook gebruik maken. In plaats van den volgenden avond met de Henrietta te Liverpool aan te komen, zou hij er des middags zijn en alzoo den tijd hebben om vóor kwart voor negenen te Londen te wezen.

Tegen één uur in den morgen kwam de Henrietta met hoog water in de haven van Queenstown, en Phileas Fogg, na een stevigen handdruk van kapitein Speedy ontvangen te hebben, liet hem de karkas van zijn schip, die nog de helft van de koopsom waard was. De passagiers gingen terstond aan wal. Fix had op het oogenblik een onbedwingbaren lust om zijn man te arresteeren. Nochtans deed hij het niet. Waarom niet? Welken strijd voerde hij dan in zijn binnenste? Was hij ten aanzien van Fogg van meening veranderd? Begreep hij dan eindelijk dat hij zich vergist had? Toch liet Fix den heer Fogg niet los. Met hem, met Aouda en met Passepartout, die zich zelfs geen tijd gaf om adem te halen, nam hij plaats in den trein, die van Queenstown ten half twee ure in den morgen naar Dublin vertrok, daar met het aanbreken van den dag aankwam en waarvan de reizigers zich terstond aan boord begaven van een der stoombooten, wier ruimte bijna geheel door de machines is ingenomen en die trots alle weer en wind binnen den bepaalden tijd den overtocht maken.

Ten één ure in den namiddag van den 21sten December zette Phileas Fogg den voet op de kade van Liverpool, niet ver van den Victoria-toren. Hij was nog slechts zes uren van Londen verwijderd.

Op dat oogenblik legde Fix zijn hand op Fogg's schouder en, zijn mandaat vertoonende, vroeg hij:

“Zijt gij Phileas Fogg?”

“Ja, mijnheer.”

“In naam der koningin, zijt gij mijn arrestant.”

3.83%
Drie en Dertigste Hoofdstuk.