De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Twintigste Hoofdstuk.

Waarin Fix in rechtstreeksche onderhandeling treedt met Phileas Fogg.

Gedurende dit gesprek, waarbij waarschijnlijk Fogg's geheele toekomst op het spel stond, geleidde deze mevrouw Aouda door de straten van de engelsche stad. Toen Aouda zijn aanbod had aangenomen om haar mede naar Europa te nemen, moest hij ook alle benoodigdheden aanschaffen, die zulk een lange reis medebracht. Dat een Engelschman, zooals hij, de reis om de wereld maakt met zijn valies in de hand, kan er nog door; maar eene vrouw kon in zulke omstandigheden dergelijke reis, op die wijze niet ondernemen. Daarom was men wel verplicht allerlei kleederen en voorwerpen, die zij soms onderweg noodig mocht hebben, aan te schaffen. Fogg kweet zich van deze taak, met de kalmte welke hem kenmerkte, trots de verontschuldigingen en tegenwerpingen van de jonge vrouw, die verlegen was met zooveel beleefdheid.

“Het is in het belang van mijn reis, het staat op mijn programma,” zeide hij gedurig.

“Zonder u, mevrouw?...” antwoordde de agent. “Maar vergeef mij, dacht gij dan met deze mailboot te vertrekken?”

“Zoekt u een schip!” vroeg deze zijn muts afnemende.

“Zijt gij niet evenals ik, mijnheer, een der passagiers van de Rangoon, welke gisteren aangekomen is?”

“Weet gij waar hij is, mijnheer?” vroeg de jonge vrouw levendig.

“Wat,” zeide Fix, zeer verwonderd, “is hij niet bij u?”

“Vergeef mij, maar ik dacht hier uw knecht te vinden.”

“U zult er over tevreden zijn. Is het een pleizierreisje?”

“Ongeveer tusschen de acht en negen mijlen. Wilt gij haar zien?”

“Neen. Een reis.”

“Neen,” antwoordde Aouda. “Sedert gisteren is hij verdwenen. Heeft hij zich misschien zonder ons op de Carnatic ingescheept?”

“Neen! Ik heb de Carnatic gemist, en ik moet uiterlijk den 14den te Yokohama wezen, om van daar met de boot naar San-Francisco te gaan.”

“Neemt gij aan mij naar Yokohama te brengen?”

“Loopt zij snel?”

“Kom, mijnheer wil een loopje met mij nemen!” zeide hij.

“Ja.”

“Ja,” antwoordde Fogg.

“Ja, mijnheer.”

“Ja, mijnheer,” antwoordde Fogg koel, “maar ik heb niet de eer....”

“Ja, mijnheer, de loodsboot no. 43, de beste van de geheele vloot.”

“Is het u ernst?” vroeg de schipper.

“Ik ook, mevrouw, gij ziet mij dus zeer teleurgesteld. De Carnatic heeft, toen zij haren ketel hersteld had, twaalf uur vroeger Hong-Kong verlaten, zonder iemand te waarschuwen, en nu moet men acht dagen wachten, eer de volgende vertrekt.”

“Ik bied u honderd pond per dag aan, en eene premie van twee honderd pond, zoo gij bij tijds aankomt.”

“Het spijt mij,” antwoordde de schipper, “maar dit is onmogelijk.”

“Hebt gij een boot, welke klaar is om te vertrekken?” vroeg Fogg.

“Gij zijt toch niet bang, mevrouw?” vroeg hij.

“Er zijn, dunkt mij, nog andere schepen dan de Carnatic in de haven van Hong-Kong.”

“Een reis?”

“Dat is een incident, mevrouw, anders niet.”

Zoo hij de man ware geweest om zich over iets te verwonderen, dan had hij dit wel mogen doen, toen Passepartout bij het naar bed gaan nog niet was komen opdagen. Maar daar hij wist dat de mailboot naar Yokohama eerst den anderen morgen vertrok, dacht hij er niet over. Den volgenden morgen kwam Passepartout op het schellen van Fogg niet te voorschijn.

Wat de gentleman wel dacht, toen hij vernam dat zijn knecht niet thuis was gekomen, zou niemand kunnen zeggen. Fogg nam zijn valies op, liet Aouda waarschuwen en bestelde een palankijn.

Toen zij hunne inkoopen gedaan hadden, keerden Fogg en Aouda weer naar het hotel terug, waar zij een heerlijk diné vonden. Daarop ging Aouda, die een weinig vermoeid was, naar hare kamer en drukte à l'anglaise de hand van haren ongevoeligen redder.

Toen hij die woorden: “acht dagen” gezegd had, gevoelde Fix zijn hart van vreugde kloppen. Fogg acht dagen nog te Hong-Kong! Men zou nu tijd genoeg hebben om het mandaat tot inhechtenisneming af te wachten.

Toen de draagstoel voorkwam, stapten Aouda en Fogg in het gemakkelijke voertuig en lieten hun bagage op een kruiwagen volgen.

Op dit oogenblik naderde hem een persoon, welke hem nauwkeurig gadesloeg. Het was de inspecteur Fix, die hem groette met de woorden:

Men kan dus denken hoe het hem tegenviel, toen hij Fogg op zijn kalmen toon hoorde zeggen:

Intusschen had Fogg zich tot Aouda gericht.

Het was toen acht uur, en het getij, waarop het vertrek van de Carnatic gewacht had om de haven te verlaten, kwam ten half tien ure op.

Fogg, die er op had gerekend zoowel zijn bediende als de mail-boot te vinden, moest nu beiden missen. Maar zijn gelaat teekende volstrekt geen teleurstelling, en toen Aouda hem angstig aanzag, voegde hij haar toe:

Fogg gaf den moed nochtans niet op en zette zijn onderzoek voort, al moest hij tot Macao gaan, toen hij op eens door een zeeman aan het uiteinde der haven werd aangesproken.

Fogg bood Aouda zijn arm en ging met haar naar het dok, om daar een ander schip te zoeken, dat gereed lag te vertrekken.

Fix volgde hem geheel terneergeslagen. Men zou zeggen dat hij aan deze man was gekluisterd. Dit is zeker, dat de kans hem wezenlijk scheen te verlaten, terwijl zij hem tot nog toe zoo goed gediend had. Fogg doorliep drie uren lang in alle richtingen de haven, vast besloten, zoo het moest, een schip uit te rusten, dat hem naar Yokohama zou brengen; hij zag slechts geladen schepen of andere, welke bezig waren te lossen, en die dus niet konden gebruikt worden. Fix begon weer eenige hoop te krijgen.

Eindelijk waren de kansen dan toch eens ten gunste van den vertegenwoordiger der wet.

Een half uur later kwamen de reizigers op de aanlegplaats, en daar vernamen zij eerst dat de Carnatic reeds den vorigen avond vertrokken was.

De zeeman zag bij deze woorden Fogg met wijd opengesperde oogen aan.

De zeeman verwijderde zich een oogenblik, keek naar de zee, waarschijnlijk in tweestrijd tusschen den wensch om zulk een groote som te winnen, en de vrees zich te ver te wagen. Fix verkeerde in doodsangst.

De achtenswaardige gentleman verdiepte zich den ganschen avond in de Times en de Illustrated Londen News.

“Met u, neen, mijnheer,” antwoordde de jonge vrouw.

De schipper keerde zich nu weder tot den gentleman, met zijn muts in de hand.

“Wel, schipper?” vroeg Fogg.

“Wel, mijnheer,” antwoordde de zeeman, “ik mag noch mijne mannen, noch mij zelven, nog u er aan wagen, om zulk een grooten tocht te maken in een bootje, dat ter nauwernood twintig tonnen haalt, en dan in dezen tijd van het jaar! Bovendien, zouden wij toch niet op tijd aankomen, want Yokohama is zeventien honderd mijlen van Hong-Kong verwijderd.”

“Zestien honderd vijftig mijlen,” verbeterde Fogg.

“Dat is hetzelfde.”

Fix haalde weder adem.

“Maar,” vervolgde de schipper, “misschien is er nog wel iets anders op te vinden.”

“Wat dan?” vroeg Phileas Fogg.

“Als wij naar Nangasaki gaan, het uiterste punt van Japan, elfhonderd mijlen afstands, of zoo wij Shangaï maar halen, achthonderd mijlen van Hong-Kong verwijderd. Op den laatsten tocht zou men zich niet ver van de chineesche kust verwijderen, wat een groot voordeel zou zijn, daar de stroom noordwaarts is.”

“Schipper,” antwoordde Fogg, “te Yokohama moet ik de amerikaansche mail halen, en niet te Shangaï of te Nangasaki.”

“Waarom niet?” hernam de zeeman. “De mailboot naar San-Francisco vertrekt niet van Yokohama. Zij loopt te Yokohama en te Nangasaki binnen, maar haar punt van uitgang is Shangaï.”

“Gij zijt zeker van hetgeen gij mij daar zegt?”

“Zeer zeker.”

“En wanneer verlaat de mailboot Shangaï?”

“Den 11den des avonds ten zeven ure. Wij hebben dus nog vier dagen tijd. Vier dagen, dat is zes en negentig uren, en met eene boot die acht mijlen in het uur loopt, wanneer alles goed gaat, als wij zuid-westenwind hebben en geen onstuimige zee, dan kunnen wij in dat tijdsverloop gemakkelijk de achthonderd mijlen afleggen, die ons van Shangaï scheiden.”

“En gij kunt vertrekken?...”

“Over een uur. Dien tijd heb ik noodig om levensmiddelen op te doen en de zeilen klaar te maken.”

“Dus de zaak is in orde. Zijt gij de kapitein van de boot?”

“Ja, John Bunsby, kapitein van de Tankadère.”

“Wilt gij een gedeelte der som vooruit?”

“Als het u schikt.”

“Daar hebt ge tweehonderd pond op afrekening.”

“Mijnheer,” ging Phileas Fogg tot Fix voort, “als gij er ook gebruik van wilt maken....”

“Mijnheer,” antwoordde Fix brutaal weg, “ik wilde u juist deze gunst verzoeken.”

“Goed. Over een half uur zullen wij aan boord zijn.”

“Maar die arme jongen,” merkte mevrouw Aouda op.

“Ik zal voor hem alles doen wat ik kan,” zeide Fogg.

En terwijl Fix, zenuwachtig, koortsachtig en inwendig woedend, zich naar de loodsboot begaf, gingen Fogg en Aouda naar het politie-bureel van Hong-Kong. Fogg liet daar het signalement van Passepartout en ook eene voldoende som gelds voor diens reis naar Europa achter. Dezelfde formaliteit werd bij den franschen consul verricht en de palankijn bracht de reizigers op de voorhaven. Het sloeg drie uur. De loodsboot no. 43 had hare bemanning en levensmiddelen aan boord en lag gereed om uit te zeilen.

De Tankadère was een zeer nette, kleine schoener van ongeveer twintig tonnen, scherp van boeg, los van bewegingen en met eene goede waterlijn. Men zou zeggen dat het een jacht was om kleine zeetochten mede te maken. Zijn koper blonk helder, het ijzerwerk was als gepolijst, het dek wit als ivoor; dat alles toonde aan, dat kapitein Bunsby er op gesteld was om zijne boot goed te onderhouden. Hare twee masten lagen een weinig naar achteren. Zij had een brikzeil, fokkemast, stag- en topzeilen en met den wind achter moest zij wonderen kunnen doen. Inderdaad had zij ook al verscheidene prijzen gewonnen in de wedstrijden tusschen loodsbooten.

De bemanning der Tankadère bestond uit den kapitein en vier matrozen. Zij behoorden tot die moedige zeelui, welke in alle weer en wind de schepen opzoeken en zeer goed met de zee bekend zijn.

John Bunsby, een man van omstreeks vijf en veertig jaren, krachtig gebouwd, verzengd door de zon, met een levendig oog, een gespierde gestalte en die zijn vak goed verstond, zou een ieder vertrouwen ingeboezemd hebben.

Phileas Fogg en Aouda gingen nu aan boord. Fix was er reeds. Door een deur op het achterschip kwam men in een vierkante hut, waarvan de wanden boven een divan in vierkante vakken verdeeld waren. In het midden stond een tafel waarboven een lamp hing. Alles was klein, maar netjes.

“Het spijt mij, dat ik u niets beters kan aanbieden,” zeide Fogg tot Fix, die een buiging maakte. De inspecteur achtte zich wel een weinig vernederd door van de beleefdheden van Fogg gebruik te maken.

“Het is buiten kijf een schurk,” dacht hij, “maar een zeer fatsoenlijke schurk.”

Ten drie ure tien minuten werden de zeilen geheschen. De engelsche vlag wapperde van den mast van het scheepje. De passagiers waren op het dek gezeten. Aouda en Fogg wierpen nog een laatsten blik op het land, om te zien of Passepartout ook nog te voorschijn kwam.

Fix was niet zonder eenige bezorgdheid, het toeval zou den ongelukkigen knecht, dien hij zoo schandelijk behandeld had, naar dit punt der haven kunnen brengen, en dan zou er een verklaring hebben plaats gehad, welke niet in het voordeel van den inspecteur zou zijn. Maar de Franschman kwam niet opdagen: ongetwijfeld was hij nog onder den invloed van het verdoovende slaapmiddel. Eindelijk maakte kapitein Bunsby de touwen los en de Tankadère liet den wind onder haar brikzeil, fokkemast en stagzeilen komen en schoot voort over de golven.

2.67%
Twintigste Hoofdstuk.