De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Vijftiende Hoofdstuk.

Waarin de zak met banknoten weder met eenige duizenden ponden sterling vermindert.

De trein had aan het station opgehouden. Passepartout stapte het eerst uit den waggon, en werd door Fogg gevolgd, die zijne jeugdige reisgezellin bij het uitstijgen behulpzaam was. Phileas Fogg was van plan om terstond naar de mailboot voor Hong-Kong te gaan, ten einde mevrouw Aouda daar zoo gemakkelijk mogelijk te installeeren, want hij wilde niet van haar scheiden, zoolang zij vertoefde in een land, dat zoo gevaarlijk voor haar was.

Op het oogenblik dat Fogg het station zou verlaten, naderde hem een agent van politie met de woorden:

“Zijn uwe rechten in eenig opzicht gekrenkt?” vroeg Obadiah.

“Wil mij dan beiden volgen.”

“Waarde mijnheer Oysterpuf, hoe kunt gij meenen dat een rechter een goed vonnis zou kunnen vellen met de pruik van den griffier!”

“Vóór twaalf ure zullen wij aan boord zijn,” antwoordde Fogg kalm.

“Volstrekt niet.”

“Present,” herhaalde Passepartout.

“Present,” antwoordde de heer Fogg.

“Phileas Fogg,” zeide de griffier Oysterpuf.

“Passepartout?”

“Om half negen zult gij voor den rechter verschijnen.”

“Nu dat is dus zeker? Vóór twaalf uur zullen wij aan boord zijn!” Maar toch was hij nog maar half gerustgesteld.

“Mooi zoo! Wij zijn gevangen!” riep Passepartout, zich op een stoel werpende. Mevrouw Aouda richtte zich terstond tot Fogg, en zeide met eene stem, waarin zij kwalijk hare aandoening kon verbergen:

“Mijnheer,” zeide Fogg toen, “ik ben britsch onderdaan, en ik heb recht....”

“Mijnheer, gij moet mij aan mijn lot overlaten! Ik ben de oorzaak dat ge vervolgd wordt, omdat gij mij hebt willen redden!”

“Mijnheer Phileas Fogg?”

“Maar de boot vertrekt ten twaalf ure!” merkte Passepartout op.

“Kan deze jonge dame ons vergezellen?” vroeg Fogg.

“Juist. Net zoo als ik dacht,” prevelde Passepartout, “dat zijn de kerels, welke de Indische dame wilden verbranden.”

“Ja.”

“Ja, mijnheer,” antwoordde Fogg, op zijn horloge ziende, “en ik beken.”

“Inderdaad, het is de mijne,” antwoordde de griffier.

“In orde,” zeide de rechter Obadiah. “Al twee dagen lang wordt op alle treinen, die van Bombay komen, naar u gezocht.”

“Hé! Dat is mijn pruik niet!”

“Hebt gij het gehoord?” vroeg de rechter aan Phileas Fogg.

“Goed. Laat dan de aanklagers binnen komen.”

“En waar beschuldigt men ons dan van?” vroeg Passepartout ongeduldig.

“En deze man is uw bediende?” vroeg de agent verder, op Passepartout wijzende.

“Die ben ik.”

“De eerste zaak,” sprak de rechter Obadiah weder.

“De eerste zaak,” begon hij. Maar zijne hand aan zijn hoofd brengende, riep hij terstond:

“Dat zult gij aanstonds vernemen,” antwoordde de rechter.

“Dat kan zij,” antwoordde de agent.

Tegen half negen ging de deur der kamer open. De agent van politie trad weder binnen en bracht zijne gevangenen in een ander vertrek. Dit was de rechtszaal en een tamelijk groot publiek van Europeanen en inboorlingen was reeds tegenwoordig.

Phileas Fogg zeide slechts dat dit onmogelijk was. Vervolgd te worden wegens die zaak van de sutty was niet denkbaar. Hoe zouden de aanklagers zich kunnen aanmelden! Er had een vergissing plaats! Fogg voegde er bij, dat hij in geen geval de jonge vrouw zou verlaten, en dat hij haar naar Hong-Kong zou brengen.

Op een wenk van den rechter werd eene deur geopend en drie hindoesche priesters werden door den deurwaarder binnen geleid.

Ondanks den vroegen morgen doorkruisten reeds vele rijtuigen en voorname ruiters de straten.

Men verwisselde toen de pruiken. Onder deze voorbereidende maatregelen kookte het bloed van Passepartout, want het scheen hem toe, dat de wijzer der klok ontzaglijk snel ging.

Het rijtuig reed eerst door de stad der inlanders met hare hooge nauwe straten en hutten, waarin eene cosmopolitische bevolking zoo vuil en haveloos mogelijk wemelde; vervolgens door de europeesche stad, met huizen van gebakken steen, beschaduwd door kokosboomen en omringd door een bosch van masten.

Fogg, Aouda en Passepartout zetten zich op een bank tegenover de zetels van den magistraat en den griffier.

Fogg's houding liet niet de minste verbazing blijken. De agent was een vertegenwoordiger van de wet, en voor iederen engelschman is de wet heilig. Passepartout, met zijne fransche gewoonten, wilde er iets tegen inbrengen, maar de agent raakte hem even met zijn stokje aan, en Phileas Fogg wenkte hem dat hij zou gehoorzamen.

Dit werd op zulk een beslissenden toon gezegd, dat Passepartout niet kon nalaten bij zich zelven te denken:

De priesters plaatsten zich vóór den rechter en de griffier las met luider stem eene aanklacht wegens heiligschennis tegen Phileas Fogg en zijn bediende, beschuldigd een gebouw te hebben ontwijd, dat voor de eeredienst van Brahma bestemd was.

De palkighari hield stil voor een gebouw met een onaanzienlijk voorkomen, maar dat toch blijkbaar geen particulier huis was. De agent deed hier zijne gevangenen uitstijgen—men kon hun inderdaad dezen naam wel geven—en bracht hen toen naar een kamer met getraliede vensters, terwijl hij hun toevoegde:

De magistraat, de heer Obadiah, kwam terstond daarop binnen, gevolgd door den griffier. Hij was een groot, gezet man. Hij nam een pruik van een spijker aan den wand en zette die op.

De agent geleidde Fogg, Aouda en Passepartout naar een palkighari, eene soort van rijtuig op vier wielen met twee paarden bespannen, waarin ruimte voor vier personen was. Men reed weg; niemand sprak gedurende den rit, welke twintig minuten duurde.

Daarop verwijderde hij zich en sloot de deur.

“O zoo! gij bekent?....”

“Ik beken en verwacht dat deze drie priesters op hunne beurt bekennen zullen, wat zij wilden doen in de pagode van Pillaji.”

De priesters keken elkander aan. Zij schenen niets te begrijpen van de woorden van den beschuldigde.

“Ongetwijfeld,” riep Passepartout driftig, “in die pagode van Pillaji, waar zij hun slachtoffer wilden verbranden!”

Nieuwe verbazing der priesters, en diepe verbazing van den rechter Obadiah.

“Welk slachtoffer?” vroeg hij. “Wie wilden zij verbranden in het hartje van Bombay?”

“Bombay!” riep Passepartout.

“Zeker. Er is hier geen sprake van de pagode van Pillaji, maar van de pagode van Malabarhill te Bombay.”

“En als bewijs zijn hier de schoenen van den heiligschenner,” zeide de griffier, terwijl hij een paar schoenen op zijn lessenaar zette.

“Mijne schoenen!” riep Passepartout uit, die in de hoogste mate verbaasd, dezen onwillekeurigen uitroep niet kon weerhouden.

Men kan de ontsteltenis begrijpen, die bij meester en knecht te weeg was gebracht. Het voorval in de pagode van Bombay hadden zij al lang vergeten, en dit was het toch dat hen voor den magistraat van Calcutta bracht.

De agent Fix had terstond al het voordeel begrepen, dat hij uit deze ongelukkige zaak kon trekken. Zijn vertrek twaalf uren uitstellende, had hij zich tot raadsman opgeworpen van de priesters van Malabarhill; hij had hun eene aanzienlijke schadeloosstelling beloofd, daar hij wel wist dat het engelsche gouvernement zulk eene overtreding zeer zwaar strafte; daarop had hij hen met den volgenden trein de heiligschenners nagezonden. Maar, daar deze veel tijd hadden besteed om de jonge weduwe te redden, waren Fix en de hindoes vóór Fogg en zijn bediende te Calcutta aangekomen, en de magistraten waren door telegrammen verzocht, om hen reeds bij het uitstijgen uit den trein in hechtenis te doen nemen. Men kan begrijpen, hoe groot de teleurstelling van Fix was, toen hij vernam dat Phileas Fogg nog niet in de hoofdstad van Indië was aangekomen. Hij moest wel gelooven dat zijn dief den Peninsular spoorweg had verlaten en zich verborgen hield in een van de noordelijke provinciën. Vier en twintig uren lang verkeerde Fix in doodelijken angst en bespiedde hij het station. Groot was zijne vreugde, toen hij dezen zelfden morgen hem uit den waggon zag stappen, in gezelschap bovendien van een jonge vrouw, van wier tegenwoordigheid hij zich geen rekenschap kon geven. Oogenblikkelijk zond hij een agent van politie op hem af, en dit was de oorzaak dat Fogg, Passepartout en de weduwe van den rajah van Bundelkund voor den rechter Obadiah gebracht werden.

Zoo Passepartout minder vervuld ware geweest met zijn eigene zaak, dan zou hij opgemerkt hebben, dat in een hoekje van de gerechtszaal de detective gezeten was, die het geding met een licht te begrijpen belangstelling volgde; want zoowel te Calcutta, als te Bombay en te Suez, had hij het bevel van inhechtenisneming nog niet ontvangen.

Intusschen had Obadiah akte genomen van de bekentenis van Passepartout, die wel alles wat hij bezat had willen geven, om zijne onvoorzichtige woorden terug te nemen.

“Is het feit erkend?” vroeg de rechter.

“Erkend,” antwoordde Fogg kalm.

“Overwegende,” hernam de rechter, “dat de engelsche wet alle godsdiensten in Indië even nauwgezet wil beschermen en het misdrijf door genoemden Passepartout erkend is en van dezen alzoo bewezen is dat hij den drempel van den afgodstempel van Malabarhill te Bombay met een heiligschennenden voet heeft betreden op den 20en October, wordt meergemelde Passepartout veroordeeld tot vijf dagen gevangenisstraf en een boete van driehonderd pond.”

“Drie honderd pond!” riep Passepartout uit, die slechts ooren had voor de boete.

“Stilte!” riep de deurwaarder met krijschende stem.

“En,” voegde de rechter Obadiah er bij, “overwegende dat het niet bewezen is, dat de meester niet medeplichtig was aan het misdrijf van den bediende, maar dat in allen gevalle deze aansprakelijk moet worden gesteld voor de daden en bewegingen van een bediende, welke van hem zijn loon ontvangt, wordt aan Phileas Fogg niet veroorloofd te vertrekken en wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen en een boete van honderd vijftig pond. Griffier de volgende zaak!”

Fix had, in zijn hoek gezeten, met een onuitsprekelijk genoegen Phileas Fogg hooren veroordeelen tot acht dagen gevangenisstraf te Calcutta. Dat was langer tijd dan noodig was om het bevel tot in hechtenisneming te ontvangen.

Passepartout was geheel verpletterd. De veroordeeling deed zijn meester diens geheele fortuin verliezen. Een weddenschap van twintig duizend pond verloren, alleen omdat hij als een echte slenteraar dien verwenschten afgodstempel van Malabarhill binnengetreden was!

Phileas Fogg bleef zoo geheel meester over zich zelven alsof hem de veroordeeling volstrekt niet aanging. Ja, hij fronste zelfs zijn wenkbrauwen niet. Maar op het oogenblik dat de griffier een andere zaak zou roepen, richtte hij zich op met de woorden:

“Ik bied borgtocht aan.”

“Dat is uw recht,” antwoordde de rechter.

Fix dacht dat hij door den grond zou zinken, maar hij herstelde zich weer spoedig, toen hij vernam wat de rechter zeide.

“Overwegende dat Phileas Fogg en zijn bediende vreemdelingen zijn, wordt borgtocht voor ieder gesteld op de aanzienlijke som van duizend pond.”

Twee duizend pond moest het Fogg kosten, zoo hij met zijne veroordeeling geen vrede nam.

“Ik betaal,” zeide de gentleman, en haalde uit den zak, dien Passepartout droeg, een pak banknoten, dat hij op den lessenaar van den griffier legde.

“Dit geld zal u in staat stellen om de gevangenis te ontloopen,” zeide de rechter. “Gij zijt intusschen vrij onder borgtocht.”

“Ga mee,” zeide Fogg tot zijn knecht.

“Als zij mij ten minste mijne schoenen maar teruggeven! zeide Passepartout woedend.

Men gaf hem zijne schoenen terug.

Een duur paar schoenen! mompelde hij. Elk meer dan duizend pond! En dan komt er nog bij dat zij mij klemmen! Toen volgde hij zeer neerslachtig Fogg, die mevrouw Aouda zijn arm had geboden. Fix hoopte altijd nog dat zijn dief nooit besluiten zou om die twee duizend pond te betalen, maar liever voor acht dagen in de gevangenis zou gaan. Hij volgde Fogg dus op den voet.

Deze, mevrouw Aouda en Passepartout, stegen terstond in een rijtuig. Fix liep het na en zag dat het weldra op de kade stilhield.

Op een halve mijl afstand van de kust lag de Rangoon voor anker; haar vlag was ten teeken van vertrek boven in den mast geheschen. Het sloeg elf uur, Fogg was dus nog een uur vóór. Fix zag hem uit het rijtuig stijgen en in een bootje gaan met mevrouw Aouda en zijn knecht. De detective stampvoette.

“De deugniet!” riep hij, “hij reist toch weg! Twee duizend pond opgeofferd! Hij is zoo verkwistend als een dief. Ik zal hem toch in mijn macht krijgen, al was het ook aan het einde van de wereld; maar als hij zoo voortgaat, zal ik al het geld van den diefstal er bij inschieten.”

De inspecteur van politie was geheel ter prooi aan deze gedachten. En waarlijk sedert hij Londen had verlaten, had Phileas Fogg, zoowel aan reiskosten als fooien, den koop van den olifant, de borgtochten en de boeten, reeds meer dan vijfduizend pond besteed en de zooveel percent van de teruggevonden som, welke toegekend wordt aan den detective, verminderde voortdurend.

3.00%
Vijftiende Hoofdstuk.