De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Achtste Hoofdstuk.

Waarin Passepartout een weinig meer spreekt dan hem misschien wel betaamt.

In weinig oogenblikken had Fix Passepartout ingehaald. Deze liep te slenteren en rond te kijken, want hij voor zich achtte zich niet verplicht om iets te zien.

“Wel, vriend,” zeide Fix, hem aansprekende, “is uw paspoort al geviseerd?”

“Zoo; dan is 't een zonderling, die mijnheer Fogg.”

“Wel, dan zal het ook niet in overeenstemming blijven met de zon.”

“Vrij ver,” antwoordde de inspecteur, “nog ongeveer tien dagen zeereis.”

“Uw horloge loopt achter,” antwoordde Fix.

“Twaalf uur,” zeide hij. “Wel neen! het is negen uur twee en vijftig minuten.”

“Te Suez.”

“O, zijt gij het, mijnheer,” antwoordde de Franschman, “ik dank u nog wel. Alles is in orde.”

“Nu, dat geloof ik! Laatstleden woensdag avond tegen acht uur. Tegen alle gewoonten in, kwam mijnheer Fogg op dat uur van zijn club terug en om negen uur waren wij al op weg.”

“Natuurlijk.”

“Mijnheer,” antwoordde Passepartout, “gij zijt wezenlijk de hulpvaardigheid zelve.”

“Mijn horloge! Een familiestuk dat al van mijn overgrootvader afkomstig is! Het loopt geen vijf minuten in het jaar achter. Het is een echte chronometer!”

“Maak vooral dat ik niet te laat aan de boot kom!”

“Ja, maar wij reizen zoo gauw, dat het mij is alsof ik droom. Alzoo zijn wij te Suez?”

“Ja, in tachtig dagen! Een weddenschap zooals hij beweert, maar onder ons gezegd, geloof ik er niets van. Dat zou toch wat al te dwaas zijn. Er steekt wat anders achter.”

“Is Bombay nog ver af?” vroeg Passepartout.

“In Indië.”

“In Egypte?”

“In Egypte, juist.”

“In Azië?”

“In Afrika?”

“In Afrika!” herhaalde Passepartout. “Ik kan het niet gelooven. Verbeeld u eens mijnheer, dat ik niet verder dacht te komen dan Parijs, en die groote hoofdstad heb ik niet weer gezien dan van zeven uur 's morgens tot acht uur veertig, van het noorderstation tot het station van Lyon en dan nog door de raampjes van een rijtuig bij een slagregen! Ja, ik heb er spijt van! Ik had zoo graag Père-Lachaise en het Cirque in de Champs-Elysées nog eens weergezien.”

“Ik!” antwoordde Passepartout, “ik ben pas den dag van ons vertrek in zijn dienst getreden.”

“Ik! Aan mijn horloge komen!” riep Passepartout uit, “neen dat nooit!”

“Ik zal u naar een winkel brengen, waar gij alles van dien aard kunt vinden.”

“Ik niet, maar mijn meester. A propos, ik moet nog sokken en hemden koopen! Wij hebben geen koffers bij ons; niets meer dan een valies.”

“Ik begrijp al hoe het komt,” antwoordde Fix. “Gij hebt uw horloge geregeld naar de londensche klok, die ongeveer twee uur verschilt met die van Suez. Gij moet altijd zorgen uw horloge te regelen naar de hoofdstad van het land, waarin gij u bevindt.”

“Hij is dus rijk?”

“Gij hebt nog al den tijd,” antwoordde Fix; “het is eerst twaalf uur!”

“Gij hebt dus wel veel haast?” vroeg de inspecteur van politie.

“Gij hebt dus Londen zeer overhaast verlaten?”

“En waar ligt Bombay?”

“En waar gaat u meester dan naar toe?”

“En nu bekijkt gij de stad eens?”

“En gij zijt al lang bij uw meester?”

“Dus in Afrika.”

“Des te erger voor de zon, mijnheer! Zij is aan het kortste eind!”

“De reis om de wereld?” herhaalde Fix.

“Dat zou ik denken.”

“Dat blijkt, en hij neemt een aardig duitje met zich mede, in geheel nieuwe banknoten. Hij ziet ook op geen geld onder weg. Begrijp eens! hij heeft een prachtigen prijs uitgeloofd aan den machinist der Mongolia, als wij vóór den vastgestelden tijd te Bombay aankwamen!”

“Altijd maar vooruit! Hij maakt de reis om de wereld!”

Passepartout keek op zijn reusachtig horloge.

Men kan gemakkelijk begrijpen welk een indruk deze mededeelingen te weeg brachten op den reeds overspannen geest van den inspecteur van politie.

En de brave knecht borg met eene fiere beweging zijn horloge weer in zijn vestjeszak.

Eenige oogenblikken daarna begon Fix weer:

Dat overijlde vertrek uit Londen even na dien verbazend grooten diefstal, en daarbij de haast om in verafgelegen landen te komen, dat alles onder voorwendsel van een dwaze weddenschap, paste zoo volkomen in elkaar, dat het Fix wel in zijn vermoeden moest versterken. Hij deed den Franschman nog meer vertellen en verkreeg de zekerheid, dat de knecht zijn meester volstrekt niet kende, dat Fogg zeer op zich zelf te Londen leefde, en dat men den gentleman voor rijk hield, zonder te weten waarmede hij zijn rijkdom verkregen had, dat het een raadselachtig man was enz. Maar tegelijkertijd mocht Fix de zekerheid erlangen dat Phileas Fogg niet te Suez aan land ging maar werkelijk naar Bombay reisde.

Al pratende wandelden zij samen verder.

“Lieve hemel! Weet ge ... daar is iets dat mij geweldig hindert ... mijn kraan!”

“Welke kraan?”

“Mijn gaskraan, die ik vergeten heb uit te draaien en die nu voor mijne rekening brandt. Ik heb uitgerekend dat zij in de vier en twintig uren voor twee shillings verbrandt, juist zes stuivers meer dan ik verdien, en gij begrijpt dat zoo de reis lang duurt....”

Begreep Fix deze mededeeling over het gas? Het is niet waarschijnlijk; hij hoorde er ook al niet meer naar, want hij wist nu wat hem te doen stond. Zij waren thans aan den winkel gekomen. Fix liet zijn metgezel binnen gaan om zijne boodschappen te doen, en beval hem aan vooral niet te laat aan de Mongolia te komen. Hij zelf snelde toen in allerijl naar het consulaat.

Nu zijne overtuiging vaststond, kreeg Fix weer al zijn koelbloedigheid terug.

“Mijnheer,” zeide hij tot den consul, “thans twijfel ik er niet meer aan: het is de man, dien ik hebben moet. Hij laat zich voor een zonderling doorgaan, die in tachtig dagen de reis om de wereld wil doen.”

“Dan is hij al een heel slimme vogel,” antwoordde de consul, “en hij denkt weer in Londen terug te komen na de politie van de twee werelddeelen van het spoor te hebben geleid.”

“Dat zullen we eens zien,” antwoordde Fix.

“Maar bedriegt ge u niet?” vroeg de consul nogmaals.

“Neen; ik bedrieg mij niet.”

“Waarom zou deze dief er dan op gestaan hebben, om zijne passage te Suez door een visa bewezen te hebben?”

“Ja, waarom, dat weet ik niet, mijnheer de consul,” antwoordde de detective, “maar luister.”

En in korte woorden vertelde hij den hoofdinhoud van zijn gesprek met den bediende van gemelden Fogg.

“Waarlijk,” zeide de consul, “alle vermoedens zijn tegen dien man. En wat gaat gij nu beginnen?”

“Naar Londen seinen, met het verzoek om mij een bevel tot inhechtenisneming te zenden naar Bombay; mij op de Mongolia inschepen, mijn dief tot in Indië volgen, en daar op engelsch grondgebied hem zeer beleefd aan te spreken met mijn bevelschrift in de eene hand en de andere op zijn schouder.”

Na deze woorden vertrok de inspecteur, en begaf hij zich naar het telegraafkantoor. Daar zond hij den inspecteur der hoofdstad de dépêche, die men kent.

Een kwartier later ging Fix met zijne kleine bagage en een goed gevulde beurs aan boord der Mongolia, en de snelle boot stak met volle vaart de Roode Zee over.

1.61%
Achtste Hoofdstuk.