De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Zevende Hoofdstuk.

Dat alweer de nutteloosheid van een paspoort in politiezaken bewijst.

De agent spoedde zich naar het consulaat. Hij werd terstond op zijn dringende vraag om den consul te spreken, tot dezen toegelaten.

“Mijnheer de consul,” zeide hij, met de deur in het huis vallende, “ik heb reden om te gelooven dat onze dief op de Mongolia is.”

“Zooals gij wilt, mijnheer.”

“Zaterdag 5 October, 's middags 4 uur te Brindisi aangekomen.

“Woensdag 2 October,'s avonds 8 uur en 45 minuten Londen verlaten.

“Wel,” zeide de consul, “hij heeft het voorkomen van een fatsoenlijk man.”

“Wel waarom niet? Zoo het paspoort in orde is,” antwoordde de consul, “dan heb ik het recht niet om mijn visa te weigeren.”

“Wat zegt ge er van?” vroeg de agent.

“Wat dat betreft, mijnheer Fix, dat is uwe zaak,” antwoordde de consul, “maar ik heb daartoe geen recht....”

“Turin verlaten, vrijdag morgen 7 ure 20 minuten.

“Totaal der uren van de reis: 156½, en der dagen: 6½.

“Te Turin over den Mont-Cenis aangekomen 4 October, vrijdag 's morgens ten 6 ure 25 minuten.

“Te Suez aangekomen, woensdag morgen 9 October ten 11 uur.

“Parijs verlaten donderdag morgen ten 8 ure en 40 minuten.

“Om zijn paspoort te laten viseeren?”

“Mijnheer de consul,” antwoordde de inspecteur, “zoo het een schrandere kerel is, zooals men wel denken moet, dan zal hij komen!”

“Mij is het wel, mijnheer Fix,” antwoordde de consul, “en ik wil het gezicht van zoo'n schurk wel eens zien. Maar misschien zal hij niet eens aan mijn bureel komen, zoo hij 't is voor wien gij hem houdt. Een dief is er niet op gesteld om eenigen indruk van zich achter te laten, en bovendien is de formaliteit der viseering van paspoorten niet verplichtend.”

“Met de Mongolia verder gereisd zaterdag avond ten 5 ure.

“Ja.”

“Ja. De paspoorten dienen nergens anders toe dan om een fatsoenlijk man in zijne bewegingen te hinderen en een schurk in zijne vlucht behulpzaam te zijn. Ik ben overtuigd dat dit paspoort in orde zal zijn, maar ik vertrouw dat gij het niet viseeren zult.”

“Ja, mijnheer,” antwoordde de gentleman.

“Ja, een Franschman. Passepartout is zijn naam.”

“In elk geval, mijnheer de consul, ben ik wel genoodzaakt om dien man hier te houden, totdat ik het bevel tot arrestatie uit Londen ontvangen heb.”

“Ik weet het, mijnheer,” antwoordde Phileas Fogg, “maar ik wensch door uw visa mijn reis naar Suez te constateeren.”

“Ik moet er het mijne van hebben,” antwoordde Fix; “de knecht schijnt mij minder ondoordringbaar toe dan de meester; bovendien is hij een Franschman en Franschen praten graag. Tot straks, mijnheer de consul.”

“Ik geef het u toe; maar gij weet dat alle signalementen....”

“Gij komt uit Londen?”

“En gij gaat naar?”

“En deze man is uw bediende?”

“Donderdag 3 October, 's morgens 7 uur 20 minuten te Parijs aangekomen.

“Dat is wel mogelijk,” antwoordde Fix; “maar dat is hier de quaestie niet. Vindt gij niet, mijnheer de consul, dat deze kalme gentleman trek voor trek gelijkt op den dief, waarvan ik het signalement heb ontvangen?”

“Bombay.”

“Best, mijnheer. Gij weet dat deze formaliteit met uw paspoort onnoodig is, en dat wij ook het vertoonen van het paspoort niet meer vorderen?”

Toen de consul het stuk geteekend en gedateerd had, drukte hij er zijn stempel op. Fogg betaalde het visa, en na een koelen groet verliet hij het bureel, gevolgd door zijn knecht.

Toen de consul het stuk gelezen had, vroeg hij: “—Gij zijt mijnheer Phileas Fogg, esquire?”

Toen Fogg het huis van den consul verlaten had, begaf hij zich naar de aanlegplaats. Op eenigen afstand van het schip gekomen gaf hij eenige bevelen aan Passepartout en verdween zelf in zijn hut aan boord der Mongolia. Daar haalde hij zijn opschrijfboekje uit zijn zak en schreef de volgende aanteekeningen:

Met die woorden ging de inspecteur heen om Passepartout op te zoeken.

Hij schreef heden, woensdag 9 October, zijne aankomst, te Suez, die overeenstemde met de aankomst volgens het plan, en waaruit bleek, dat hij noch uren gewonnen, noch verloren had.

Het waren inderdaad de heer en zijn knecht. De eerste reikte zijn paspoort over en vroeg eenvoudig, of de consul er zijn visa op wilde stellen.

Fogg schreef deze datums op in een reisboek in kolommen verdeeld, die aanduidden—van den 20en October tot den 21en December—de maand, den dag, de uren van aankomst volgens de lijsten, en de uren van werkelijke aankomst in de hoofdstations Parijs, Brindisi, Suez, Bombay, Calcutta, Singapore, Hong-kong, Yokohama, San-Francisco, New-York, Liverpool, Londen, en waarop men ook kon aanteekenen de gewonnen of verloren uren in elke plaats, die men passeerde. Door dit stelselmatig ingerichte reisboek kon men dus van alles rekenschap geven, en Fogg wist altijd of hij voor of achter was.

En Fix vertelde wat er tusschen den bediende en hem was voorgevallen.

Deze nam het paspoort en las het zeer aandachtig, terwijl Fix, die in een hoek gezeten was, den vreemdeling gadesloeg of liever met de oogen verslond.

De consul eindigde zijn volzin niet. Er werd geklopt en de klerk kondigde twee vreemdelingen aan, waarvan een dezelfde bediende was, waarmede de detective had staan praten.

Vervolgens liet hij zijn ontbijt in de hut brengen. Wat de stad betrof, hij dacht er zelfs niet aan om haar te gaan zien, want hij behoorde tot die soort van Engelschen, die het land dat zij doortrekken door hunne bedienden laten bezoeken.

1.26%
Zevende Hoofdstuk.