De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Zesde Hoofdstuk.

Waarin de agent Fix een rechtmatig ongeduld aan den dag legt.

Het telegram omtrent Phileas Fogg kwam onder de volgende omstandigheden in de wereld.

Woensdag den 9en October wachtte men te Suez ten elf ure de mailboot Mongolia van de P. & O. Company, eene schroefboot metende twee duizend achthonderd ton, en van vijf honderd paardenkrachten nominaal. De Mongolia deed de reis geregeld van Brindisi naar Bombay door het kanaal van Suez. Het was een der snelste schepen van de Compagnie, en de reglementaire snelheid, namelijk 10 mijlen in het uur van Brindisi naar Suez, en 9-7/8 mijlen van Suez naar Bombay, had het nooit noodig gehad. Twee heeren wachtten op de aankomst der Mongolia, te midden van de inboorlingen en vreemdelingen, die in groote menigte deze stad bezoeken, nog niet lang geleden slechts een dorpje, maar waaraan thans het reuzenwerk van de Lesseps eene schoone toekomst voorspelt.

“Zij kan niet ver meer af zijn,” antwoordde de consul.

“Welnu,” zeide Fix, “zoo de dief dezen weg en die boot heeft gekozen, dan moet het zijn plan zijn om te Suez aan wal te gaan, ten einde langs een anderen weg in een der hollandsche of fransche bezittingen in Azië te komen. Hij zou in Indië niet veilig zijn, want dat is engelsch grondgebied.”

“Waar is het bureel?”

“Vier uren. Juist den tijd om kolen in te nemen. Van Suez naar Aden, aan het uiteinde van de Roode Zee, is de afstand dertien honderd en tien mijlen en moet men een voorraad van brandstoffen innemen.”

“Rechtstreeks zonder ergens aan te leggen.”

“Neen,” antwoordde deze, “het is van mijn meester.”

“Neen, mijnheer Fix,” antwoordde de consul. “Zij was gisteren al lang in het gezicht bij de haven van Port-Saïd en wat zijn honderd zestig kilometers voor zulk een snelloopende boot? Ik verzeker u, dat de Mongolia altijd den prijs van vijf en twintig pond verdiend heeft, dien het Gouvernement heeft gesteld voor elke vier en twintig uren, die zij binnen den bepaalden tijd aankomt.”

“Mijnheer de consul,” antwoordde de inspecteur van politie op beslissenden toon, “de groote dieven gelijken altijd op eerlijke lui. Gij begrijpt toch wel dat voor hen, die een schurkengezicht hebben, slechts éen weg open staat, namelijk om eerlijk te blijven, anders zouden zij ingerekend worden. De eerlijke gezichten zijn het, waarop men vooral moet passen. Een moeielijk werk, ik beken het, en dat geen handwerk is, maar eene kunst.”

“Mijnheer de consul,” antwoordde Fix, “die menschen ruikt men meer dan dat men ze wel herkent. Men moet ze ruiken, en de reuk is een bijzonder zintuig, dat het gehoor en het gezicht steunt. Ik heb in mijn leven verscheidene van die heeren ontmoet, en zoo de dief zich aan boord bevindt, maak er dan gerust staat op, dat hij mij ook niet ontglippen zal.”

“Mijnheer Fix,” antwoordde de consul, “gij praat er zoo zeker over, dat ik van harte wensch dat gij slagen zult; maar ik geloof, dat in de omstandigheden waarin gij verkeert, dit moeielijk gaan zal. Weet ge wel, dat volgens het signalement, dat ge gekregen hebt, deze dief zeer veel op een eerlijk man gelijkt?”

“Maar,” hernam de agent, “men moet zich altijd in persoon bij den agent aanmelden, ten einde zijn identiteit te bewijzen.”

“Maar zij komt niet!” riep hij wanhopend uit, toen hij de klok hoorde slaan.

“Komt deze mailboot rechtstreeks van Brindisi?” vroeg Fix.

“Ja, van Brindisi, waar zij de post naar Indië heeft opgenomen, en dat zij zaterdag ten tien uur verlaten heeft. Heb dus geduld, zij zal zoo dadelijk komen; maar ik begrijp waarlijk niet hoe gij met het signalement, dat ge nu hebt, uw man kunt herkennen, zoo hij al aan boord van de Mongolia is.”

“Ik help het u wenschen, mijnheer Fix, want het is een belangrijke diefstal.”

“Hoe zoo? is dat noodig?”

“Hoe lang zou zij te Suez toeven?” vroeg Fix.

“Hij is aan boord gebleven.”

“En van Suez gaat deze boot rechtstreeks naar Bombay?”

“En uw meester?”

“En gij zegt, mijnheer de consul,” vroeg hij wel voor de tiende maal, “dat de boot niet lang meer weg kan blijven?”

“Een prachtige diefstal,” antwoordde de agent opgetogen. “Vijf en vijftig duizend pond! Zulke buitenkansjes hebben wij niet dikwijls! De dieven beteekenen tegenwoordig niet veel! Het ras der Sheppards sterft uit! Men laat zich nu voor eenige shillings oppakken!”

“Dit paspoort is niet van u?” zeide hij tot den reiziger.

“Dat is noodzakelijk.”

“Dan zal ik mijn meester gaan halen, die het intusschen volstrekt niet aangenaam zal vinden om zoo gestoord te worden.”

“Daar op den hoek van het plein,” antwoordde de inspecteur, naar een huis wijzende, dat niet meer dan tweehonderd schreden van hem verwijderd was.

“Als het ten minste geen schrander man is,” antwoordde de consul. “Een engelsch misdadiger is altijd beter te Londen verborgen dan in den vreemde.”

Weldra zag men de reusachtige Mongolia tusschen de oevers van het kanaal doorstoomen, en toen het elf uur sloeg, liet de stoomboot het anker vallen, terwijl haar stoom met een groot gedruisch uit de pijpen omhoog steeg.

Op dit oogenblik kwam er iemand, die op ruwe wijze de fellahs, welke hem met hunne aanbiedingen overstelpten, van zich stootte, naar hem toe en vroeg hem zeer beleefd of hij hem ook het bureel van den engelschen consulairen agent kon aanwijzen. Hij liet hem te gelijk een paspoort zien, waarop hij zonder twijfel verlangde dat men het engelsche visa zou stellen.

Onder deze menigte rondwandelende, nam Fix, krachtens de gewoonte aan zijne betrekking eigen, iedereen in het voorbijgaan op.

Na dit gezegde, dat stof tot veel nadenken gaf aan den inspecteur, ging de consul naar zijn bureau niet ver van daar. Fix bleef alleen achter, in een zeer zenuwachtigen toestand, en met het bepaald voorgevoel, dat de dief zich aan boord der Mongolia moest bevinden. En waarlijk, zoo deze schurk Engeland verlaten had met het plan om naar de Nieuwe Wereld te gaan, moest de weg over Indië wel de voorkeur hebben boven de Atlantische Zee, daar deze minder bewaakt werd of moeielijker te bewaken was dan laatstgenoemde. Fix bleef niet lang aan zijne overpeinzingen overgelaten. Een schril gefluit kondigde de nadering der mailboot aan. Alle kruiers en fellahs haastten zich naar de aanlegplaats, en er ontstond een gedrang, dat de ledematen en kleederen der reizigers niet weinig in gevaar bracht. Een tiental bootjes verlieten den oever om naar boord van het stoomschip te roeien.

Men ziet dat Fix niet zonder een weinig eigenwaan was. Onderwijl kwamen er hoe langer hoe meer wandelaars op de kade. Het wemelde er van zeelieden van verschillenden landaard, kooplieden, makelaars, kruiers en fellahs. De mailboot kon blijkbaar ieder oogenblik aankomen.

Juist twee dagen geleden had Fix van den directeur der londensche politie het signalement ontvangen van den vermoedelijken dief. Het was dat van den heer, dien men in het betaalkantoor van de engelsche bank had gezien.

Het weer was dien dag vrij mooi, doch nog al koud door den oostenwind. Eenige minaretten staken boven de stad uit en werden verlicht door de bleeke zonnestralen. Een havenhoofd van twee mijlen lengte strekte zich ten zuiden als een arm van de reede van Suez uit. Vele visschersbooten en kustvaarders zwierven op de golven der Roode Zee rond; in eenige daarvan herkende men door hun sierlijken bouw nog het model der oude galei.

Het was juist half elf.

Fix sloeg met de grootste aandacht ieder, die het schip verliet, gade.

Fix nam werktuigelijk het paspoort en met een vluchtigen blik las hij het signalement. Een moeielijk te onderdrukken beweging maakte zich van hem meester. Het papier trilde in zijn hand; het signalement op het paspoort was volkomen hetzelfde als dat, hetwelk hij van den directeur van politie uit de hoofdstad ontvangen had.

Er waren tamelijk veel passagiers aan boord. Eenigen bleven op het dek om het schilderachtige stadsgezicht te genieten, maar de meesten lieten zich met de bootjes naar wal roeien.

Een van deze twee heeren was de consulaire agent van het Vereenigde Koninkrijk, te Suez gevestigd, en die—ten spijt van alle ongunstige voorstellingen van het Britsche Gouvernement en van de sombere beschouwingen van den ingenieur Stephenson—iederen dag toch de schepen zag voorbijvaren, op deze wijze den ouden weg van Engeland naar Indië om de Kaap de Goede Hoop tot de helft verkortende. De ander was een klein mager man, met een slim, eenigszins zenuwachtig gelaat, die onophoudelijk zijne wenkbrauwen fronste. Onder zijne lange wimpers zag men zijne levendige oogen schitteren, maar hij bezat de kracht die te temperen. Op dit oogenblik legde hij duidelijke blijken van ongeduld aan den dag; hij liep heen en weder en kon geen minuut op dezelfde plaats blijven staan.

Die man heette Fix. Hij was een van die detectives of engelsche politie-agenten, welke naar de verschillende havens waren gezonden nadat de diefstal aan de engelsche bank was gepleegd. Aan hem was het opgedragen nauwkeurig toe te zien op al de reizigers, die den weg over Suez namen en te onderzoeken of een van hen ook verdacht mocht zijn. In dat geval moest hij diens spoor volgen, totdat hij in het bezit zou wezen van eene volmacht om hem te arresteeren.

De detective, die blijkbaar zeer belust was op de aanzienlijke premie, welke hem was toegezegd ingeval hij mocht slagen, wachtte dus met een licht te verklaren ongeduld de aankomst der Mongolia.

Toen groette de reiziger Fix en ging weer naar de stoomboot terug.

2.20%
Zesde Hoofdstuk.