De reis om de wereld in tachtig dagen在线阅读

De reis om de wereld in tachtig dagen

Txt下载

移动设备扫码阅读

Derde Hoofdstuk.

Een gesprek dat Phileas Fogg duur te staan kan komen.

Phileas Fogg had om half twaalf zijn huis in Saville Row verlaten, en na vijf honderd vijf en zeventig maal zijn rechtervoet vóor zijn linker en vijf honderd zes en zeventig maal zijn linker vóor zijn rechter voet gezet te hebben, kwam hij in de Reform-club, een groot gebouw in Pall Mall, dat niet minder dan drie millioen pond gekost heeft.

Phileas Fogg ging terstond naar de eetzaal, waarvan de negen ramen uitkwamen op een fraaien tuin met boomen, die reeds eene gele herfsttint kregen. Daar nam hij aan de tafel plaats, waar zijn couvert hem reeds wachtte; zijn ontbijt bestond uit een bijgerecht, gekookte visch met “reading sauce,” biefstuk met champignons, een gebak gevuld met rabarberstelen en kruisbessen met een stukje Chesterkaas, en bij dat alles voegde hij eenige kopjes thee, bepaald uit China gezonden voor de Reform-club.

“Zonder twijfel,” hernam Gauthier Ralph. “Ik ben van dezelfde meening als mijnheer Fogg: de wereld is kleiner geworden, omdat men haar nu in tienmaal minder tijd omreist dan honderd jaar geleden. En dat zal in het geval, waarin wij nu verkeeren, de nasporingen zeer bespoedigen.”

“Zelfs wanneer de Hindoes of de Indianen de rails opbraken,” riep Andrew Stuart; “wanneer zij den trein tegenhouden, de waggons plunderen en de reizigers scalpeeren.”

“Wel! Ralph,” begon Thomas Flanagan, “hoe staat het met den diefstal?”

“Waar zou hij naar toe gaan?”

“Theoretisch hebt ge gelijk, mijnheer Fogg, maar in de practijk....”

“Nu nog mooier!”

“Neen,” zeide Ralph.

“Men heeft dus het signalement van den dief?” vroeg Andrew Stuart.

“Maar voor den dief is het vluchten nu ook zooveel gemakkelijker geworden.”

“Kom, kom!” antwoordde Ralph, “er is geen enkel land, waar hij een schuilplaats zou kunnen vinden.”

“Juist, tachtig dagen,” zeide Andrew Stuart, die door onoplettendheid een hooge kaart troefde; “maar daaronder niet begrepen het slechte weer, tegenwind, schipbreuk, derailleeren enz.”

“Ja,” antwoordde Andrew Stuart, “de bank is haar geld kwijt.”

“Is het dan iemand, die zaken aan de beurs doet?”

“Inderdaad heeren,” voegde John Sullivan er bij, “sedert de sectie Rothal-Allahabad van den Great-Indian Peninsular-spoorweg, is geopend, maakt de Morning Chronicle de volgende berekening:

“In tachtig dagen,” verbeterde Phileas Fogg.

“In de practijk ook, mijnheer Stuart.”

“Ik zou het u wel eens willen zien doen.”

“Ik weet er niets van,” antwoordde Andrew Stuart, “maar dit weet ik wel, dat de wereld groot genoeg is.”

“Ik vertrouw integendeel,” zeide Gauthier Ralph, “dat wij den dief wel zullen krijgen. Men heeft zeer handige inspecteurs van politie naar Amerika en naar de voornaamste havens van Europa gezonden, zoodat het dien heer moeite zal kosten om hun te ontsnappen.”

“Ik moet zeggen, mijnheer Ralph, dat gij al een zeer aardige manier hebt, om te bewijzen dat de wereld kleiner is geworden. Omdat men de wereld kan omreizen in drie maanden....”

“Ik houd vol,” zeide Andrew Stuart, “dat de kansen ten gunste zijn van den dief, die zeer zeker een handig man moet zijn.”

“Hoe? Is het geen dief, die vijf en vijftig duizend pond sterling aan bankpapier gestolen heeft.”

“Hoe, voorheen? Is de wereld misschien kleiner geworden?”

“Het is eigenlijk geen dief,” antwoordde Gauthier Ralph ernstig.

“Gij moet spelen, mijnheer Stuart,” zeide Phileas Fogg.

“Dit staat aan u. Laten wij samen vertrekken.”

“De hemel beware me!” riep Stuart; “maar ik wil wel wedden om vier duizend pond sterling, dat zulk een reis op zulke voorwaarden onmogelijk is.”

“De Morning Chronicle verzekert dat het een gentleman is.”

“Dat was zij voorheen” ... zeide Phileas Fogg half luid; “u moet coupeeren, mijnheer,” ging hij voort, de kaarten aan Thomas Flanagan toeschuivende.

“Alles er onder begrepen,” herhaalde Phileas Fogg, die zijn spel nederlegde en nog twee troeven in zijn hand toonde.

“Alles er onder begrepen,” antwoordde Phileas Fogg, doorspelende, want ditmaal eerbiedigde het gesprek het spel niet meer.

Zooals men denken kan, was deze gebeurtenis het onderwerp van alle gesprekken in Londen en geheel Engeland. Men twistte er over en men koos zelfs met eenigen hartstocht partij voor of tegen de waarschijnlijkheid dat de politie der hoofdstad in hare pogingen zou slagen. Te verwonderen was het dus niet, dat ook de leden der Reform-club hetzelfde onderwerp behandelden, vooral niet, omdat een van de onderdirecteuren der bank zich onder hen bevond.

Toen de diefstal goed en deugdelijk was erkend, werden politieagenten “detectives”, gekozen uit de besten, naar de voornaamste havens gezonden, naar Liverpool, Glasgow, Havre, Suez, Brindisi, New-York enz., met belofte dat, zoo zij den dief opspoorden, hun eene premie van twee duizend pond zou worden toegekend en voorts vijf percent van de som welke nog in zijn bezit werd gevonden. In afwachting van de inlichtingen, welke zouden voortspruiten uit het onderzoek, dat terstond was ingesteld, hadden die inspecteurs in last, om met de meeste nauwlettendheid alle reizigers gade te slaan, die mochten aankomen of vertrekken.

Om dertien minuten voor éenen stond de gentleman op en begaf zich naar de groote zaal, eene prachtige kamer, versierd met schilderijen in rijke lijsten. Een bediende legde daar de onopengesneden Times neer vóor zijne plaats, en Phileas Fogg maakte ze los met een vastheid van hand, die getuigde dat hij in dit moeielijk werk zeer ervaren was. Met deze lectuur was Phileas Fogg bezig tot kwart over drieën; de Daily Telegraph, die daarop volgde, duurde tot het diner. Dit diner was ingericht op dezelfde manier als het ontbijt, slechts met bijvoeging van de “royal british sauce.” Twintig minuten vóor zessen verscheen de gentleman weder in de groote zaal, en daar verdiepte hij zich in den Morning Chronicle.

Nu had men, zooals de Morning Chronide zeide, reden om te onderstellen, dat hij, die de bank bestolen had, geen deel uitmaakte van een der dievengenootschappen in Engeland. Op dien 29en September was een welbekend heer, die er zeer fatsoenlijk uitzag en zelfs een voornaam voorkomen had, in de zaal der uitbetalingen gezien, waar de diefstal had plaats gehad. Door de ingestelde enquête had men vrij nauwkeurig het signalement van dien heer kunnen opmaken, dat nu terstond aan alle detectives in het geheele Rijk gezonden werd. Eenige optimisten—en daaronder was Gauthier Ralph—achtten het op dien grond vrij waarschijnlijk, dat de dief niet ontsnappen zou.

Men moet niet uit het oog verliezen—iets wat de zaak duidelijker maakt—dat deze uitmuntende instelling, de engelsche bank zich zeer veel aan de waardigheid van het publiek laat gelegen liggen. Geen wacht, geen oppassers, geen traliewerk! Het goud, het zilver en de banknoten zijn aan ieders blikken blootgesteld en liggen schijnbaar ter beschikking van den eerstkomende. Men mocht toch de eerlijkheid van elken voorbijganger niet wantrouwen. Iemand, die het best de engelsche zeden heeft bestudeerd, vertelt daaromtrent zelfs het volgende. Eens was hij zeer nieuwsgierig om van nabij een gouden staaf te zien, die zes à acht pond woog en op een tafeltje van den kassier lag, in de zaal, waar hij zich bevond. Hij nam deze staaf, bekeek haar, gaf haar aan zijn buurman, deze aan een anderen, zoodat zij van hand tot hand ging, tot in de donkeren gang en niet dan na een half uur terugkwam, zonder dat zelfs de kassier maar even opgekeken had.

Maar de ongeloovige Stuart was nog niet overtuigd en nauwelijks was het spel uit, of hij zeide:

Hij, die dit zeide was niemand anders dan Phileas Fogg, wiens hoofd even uitstak boven een stapel couranten welke voor hem lagen. Tegelijkertijd groette Phileas Fogg zijn collega's, die zijn groet beantwoordden.

Het gesprek werd gedurende den robber niet vervolgd. Maar al spoedig verbrak Andrew Stuart de stilte door te zeggen:

Een half uur later kwamen de verschillende habitués van de Reform-club opdagen en namen plaats bij den haard, waarin een lekker vuur brandde. Dit waren Phileas Fogg's gewone medespelers in het whistspel: de ingenieur Andrew Stuart, de bankiers John Sullivan en Samuel Fallentin, de brouwer Thomas Flanagan en Gauthier Ralph, een van de directeuren der engelsche bank, allen rijke en aanzienlijke personen, zelfs in die club, onder wier leden men de voornaamste industrieele en financieele beroemdheden telde.

Den 29en September echter liep niet alles op deze wijze af. De lias banknoten kwam niet terug, en toen de prachtige pendule op den schoorsteenmantel vijf uur sloeg en de instelling gesloten werd, had de engelsche bank vijf en vijftig duizend pond op hare onkostenrekening te brengen.

De zaak waarover men sprak en waarover de verschillende dagbladen van het Vereenigde Koninkrijk zoo ijverig van gedachten wisselden, was drie dagen geleden, den 29en September gebeurd. Een lias banknoten, de aanzienlijke som van vijf en vijftig duizend pond sterling vertegenwoordigende, was weggenomen van het tafeltje van den eersten boekhouder der engelsche bank.

De heer Gauthier Ralph twijfelde niet aan den goeden uitslag van het onderzoek en was van oordeel, dat de uitgeloofde premie in hooge mate strekken moest om den ijver en het doorzicht van de politie te versterken. Diens collega Andrew Stuart daarentegen was er verre van af zijn vertrouwen te deelen. De strijd werd dan ook voortgezet aan de whisttafel tusschen de heeren Stuart, Flanagan, Fallentin en Fogg. Onder het spelen spraken de spelers niet, maar tusschen de robbers herleefde het afgebroken gesprek telkens in zijn volle kracht.

Andrew Stuart, wiens beurt het was om te wasschen, nam de kaarten op, zeggende:

Aan hem, dien het verwonderde dat zulk een diefstal zoo gemakkelijk kon gebeuren, gaf de onder-directeur, Gauthier Ralph, eenvoudig ten antwoord, dat juist op dat oogenblik de kassier bezig was om een quitantie te registreeren en dat men niet op alles te gelijk kan letten.

Van Londen naar Suez over den Mont-Cenis en Brindisi, spoorweg en mailbooten,7 dagen
Van Suez naar Bombay, mailbooten,13 dagen
Van Bombay naar Calcutta, spoorweg, 3 dagen
Van Calcutta naar Hongkong (China), mailboot,13 dagen
Van Hongkong naar Yokohama (Japan), mailboot, 6 dagen
Van Yokohama naar San-Francisco, mailboot,22 dagen
Van San-Francisco naar New-York, spoorweg, 7 dagen
Van New-York naar Londen, mailboot en spoorweg,9 dagen
———
80 dagen.”

“Integendeel, zeer mogelijk,” antwoordde Fogg.

“Nu, maak ze dan!”

“De reis om de wereld in tachtig dagen?”

“Ja.”

“Ik wil wel.”

“Wanneer?”

“Terstond. Maar het spreekt van zelf, dat ik het op uw kosten doe.”

“Dat is krankzinnigenwerk!” riep Andrew Stuart, die zich ongerust begon te maken over de hardnekkigheid van zijn medespeler. “Kom! laten wij liever spelen.”

“Geef dan nog eens,” zeide Phileas Fogg, “want gij hebt verkeerd gegeven.”

Andrew Stuart nam de kaarten met bevende hand, maar eensklaps ze op tafel nederleggende, zeide hij: “welnu, ja mijnheer Fogg, ik wed om vier duizend pond!...”

“Beste Stuart,” zeide Fallentin, “bedaar toch. Het is geen ernst.”

“Als ik zeg: ik wed,” zeide Andrew Stuart, “dan meen ik het ook.”

“Goed,” zeide Fogg. Toen, zich tot zijn collega's wendende, ging hij voort:

“Ik heb twintig duizend pond bij de gebroeders Baring staan. Ik heb ze er gaarne voor over....”

“Twintig duizend pond!” riep John Sullivan. “Twintig duizend pond, die gij door een onvoorzien oponthoud kunt verliezen.”

“Onvoorziene dingen bestaan niet,” hernam Fogg kalm.

“Maar, mijnheer Fogg, de tijd van tachtig dagen is het minimum van tijd, dat men er voor berekend heeft.”

“Een goed besteed minimum is voor alles voldoende.”

“Maar om het niet te overschrijden moet men met wiskunstige juistheid van den spoorweg op de mailboot en van de mailboot op den spoorweg overspringen.”

“Ik zal wiskunstig overspringen.”

“Dat is scherts!”

“Een goed Engelschman schertst nooit, wanneer er sprake is van zulk eene gewichtige zaak als eene weddenschap,” antwoordde Phileas Fogg. “Ik wed tegen ieder, die maar wil, twintig duizend pond, dat ik de wereld zal rondreizen in tachtig dagen, dat is duizend negen honderd twintig uren of honderd vijftien duizend twee honderd minuten. Neemt gij het aan?”

“Wij nemen het aan!” antwoordden de heeren Stuart, Fallentin, Sullivan, Flanagan en Ralph, na het met elkander eens te zijn geworden.

“Goed,” zeide Fogg. “De trein naar Dover vertrekt om kwart voor negenen. Daar zal ik mede op reis gaan.”

“Van avond nog?” vroeg Stuart.

“Dezen avond,” antwoordde Fogg.

“Alzoo,” ging hij voort, een zak-almanak raadplegende, “het is heden woensdag, 2 October, ik moet in Londen terug zijn, in deze zaal zelve van de Reform club, op zaterdag 21 December, kwart voor negenen, en zoo ik er niet ben, zullen de twintig duizend pond bij de gebroeders Baring gedeponeerd u rechtmatig toebehooren. Ziedaar een wissel voor die som.”

Er werd een proces-verbaal van de weddenschap opgemaakt en terstond door de zes belanghebbenden geteekend. Phileas Fogg was onder dit alles zeer kalm gebleven. Hij had zeker niet gewed om te winnen, en had slechts zijn twintig duizend pond—de helft van zijn vermogen—verbonden, omdat hij voorzag dat hij het andere gedeelte zou moeten uitgeven, ten einde dit moeielijke, om niet te zeggen onuitvoerbare, plan te volbrengen. Wat zijne tegenpartij betreft, deze was meer onder den indruk, niet zoozeer om de waarde van den inzet, dan wel omdat zij er eenig bezwaar in maakte om te wedden tegen hetgeen toch onmogelijk kon bereikt worden.

Het sloeg zeven uur. Men stelde Fogg voor om dezen robber te staken, opdat hij zijn toebereidselen voor de reis zou kunnen maken.

“Ik ben altijd klaar,” antwoordde de kalme gentleman, en gaf de kaarten. “Ruiten troef,” zeide hij. “U zit voor, mijnheer Stuart.”

3.29%
Derde Hoofdstuk.